Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-01-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:6

Zaaknummer

17-807/DH/RO

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing. Klacht van een advocaat tegen de advocaat van de wederpartij over overtreding van gedragsregel 15 in het licht van alle omstandigheden (een vonnis van de rechtbank dat maanden op zich liet wachten en een vete tussen de advocaten en hun cliënten) kennelijk van onvoldoende gewicht.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van  25 januari 2018

in de zaak 17-807/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 12 oktober 2017 met kenmerk R 2017/96 cij/mb, door de raad ontvangen op 13 oktober 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager treedt op als advocaat van R Beheer BV. R Beheer BV heeft een vordering ingesteld tegen de heer J (hierna: J). J wordt in die procedure bijgestaan door verweerder.

1.2    R Beheer BV heeft in de procedure conservatoir beslag gelegd op goederen van J. J heeft in de procedure, in reconventie, opheffing van de beslagen gevorderd.

1.3    Op 12 september 2016 heeft in de procedure een comparitie plaatsgevonden. Toen is bepaald dat vonnis zou worden gewezen op 26 oktober 2016.

1.4    Op 29 mei 2017 heeft verweerder een brief met de volgende inhoud gestuurd naar de rechtbank:

“(…) In bovengenoemde zaak is na de comparitie van partijen op 12 september 2016 bepaald dat er op 26 oktober 2016 vonnis zou worden gewezen. Uw rechtbank heeft sindsdien de zaak zes keer (!) aangehouden voor het wijzen van vonnis en op dit moment wederom verwezen naar de rolzitting van 5 juli 2017.

Mijn cliënt is geconfronteerd met een compleet verzonnen vordering op grond waarvan conservatoire beslagen zijn gelegd. Om die reden is in reconventie opheffing van de conservatoire beslagen gevorderd. Cliënt wordt daadwerkelijk gehinderd door de beslagen aangezien het hem nu niet mogelijk is om de onroerende zaken te leveren. Ik verzoek u derhalve vriendelijk om 5 juli a.s. ook daadwerkelijk vonnis te wijzen aangezien mijn cliënt schade ondervindt als gevolg van de lange duur van het wijzen van vonnis.

Een kopie van het faxbericht zond ik heden aan [klager], advocaat van eisers. (…)”

1.5    Klager heeft op 29 mei 2017, 17.44 uur, een e-mail met de volgende inhoud naar verweerder gezonden:

“(…) Ik nam met verbazing kennis van uw zojuist verzonden fax aan de Rechtbank. Voorzover ik kan nagaan hebt u mij niet vooraf om toestemming gevraagd om zich te wenden tot de rechtbank.

Ik verzoek u per omgaande de brief aan de rechtbank in te trekken en mij hiervan een bevestiging te sturen. (…)”

1.6    Op 30 mei 2017 heeft verweerder de rechtbank bij faxbericht van 17.10 als volgt bericht:

“(…) In bovengenoemde zaak heb ik u op 29 mei 2017 een fax gestuurd. Middels dit faxbericht trek ik mijn faxbericht aan u van 29 mei 2017 terug.

Een kopie van dit faxbericht zond ik heden eveneens aan [klager], advocaat van eisers. (…)”

1.7    Op 30 mei 2017, 17.11 uur, heeft verweerder klager per e-mail een afschrift van zijn brief van die dag aan de rechtbank gestuurd.

1.8    Bij brief van 30 mei 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij zich zonder toestemming van klager tot de rechter heeft gewend in een tussen (de cliënten van partijen) lopende procedure. Dit is volgens klager in strijd met het bepaalde in gedragsregel 15.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft verweer gevoerd tegen de klacht. Verweerder heeft ook geschetst tegen welke achtergrond de klacht is ingediend. 

3.2    Tussen mr. B en J bestaat een conflict dat heeft geleid tot diverse procedures tegen J en familieleden van J. Onderdeel van het conflict betreft twee geldleningen, een onderhandse en een hypothecaire, van mr. B aan J. Mr. B wenste dat J de leningen (volledig) zou inlossen, terwijl deze niet (volledig) opeisbaar waren. Bijgestaan door klager heeft mr. B daartoe conservatoire beslagen gelegd en getracht de onroerende zaak waarop de hypothecaire geldlening rustte executoriaal te verkopen. Tevergeefs, omdat volgens verweerder geen sprake was van een tekortkoming van J. Mr. B is in diverse procedures rondom de conservatoire beslagen en de executie door de rechtbank in het ongelijk gesteld.

3.3    Vervolgens is door R Beheer BV en aan deze BV gelieerde vennootschappen (hierna gezamenlijk: de vennootschappen) conservatoir beslag gelegd op goederen van J. Aan het beslag ligt, zo begrijpt de voorzitter, de stelling ten grondslag dat de vennootschappen te veel hebben betaald voor door B en J BV, een vennootschap van J, voor hen verrichtte werkzaamheden. Volgens verweerder is echter een deel van de facturen van B en J BV aan de vennootschappen gecrediteerd en is het restant vervolgens door de vennootschappen voldaan. Bovendien hebben de vennootschappen voor een (gestelde) vordering op B en J BV beslag gelegd op goederen van J. De vennootschappen stellen in dat verband dat J feitelijk bestuurder was van B en J BV.

3.4    Volgens verweerder hebben mr. B en de vennootschappen samengewerkt en bestaat tussen hen nog financiële verwevenheid als gevolg waarvan de bestuurder van de vennootschappen “zich genoodzaakt voelt om (…) naar de pijpen van [mr. B] te dansen”. De merkwaardige (proces)strategie van de vennootschappen is hen, zo begrijpt de voorzitter de stellingen van verweerder, ingefluisterd door mr. B en klager gaat klakkeloos mee in deze strategie.

3.5    Verweerder heeft verder, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat hij heeft voldaan aan het verzoek van klager door op 30 mei 2017 zijn brief aan de rechtbank van 29 mei 2017 terug te trekken. Verweerder erkent dat verzending van de brief van 29 mei 2017 in strijd was met gedragsregel 15 en verklaart in dit verband onoplettend te zijn geweest.

3.6    Het verweer zal hierna, voor zover van belang, nader worden besproken.

4    BEOORDELING

4.1    De uiteenzetting van verweerder over wat vooraf ging aan het indienen van de klacht komt er in de kern op neer dat de cliënt van verweerder en verweerder zelf door cliënten van klager en klager zelf worden geconfronteerd met allerhande veelal kansloze procedures en dat zij daardoor worden benadeeld. De voorzitter merkt op dat de uiteenzetting van verweerder als zodanig niet is weersproken en dat daarom moet worden uitgegaan van de juistheid ervan. De voorzitter heeft daarbij in aanmerking genomen dat zij er ambtshalve mee bekend is dat tussen (de cliënten van) partijen al enige tijd diverse geschillen spelen die onder meer hebben geleid tot diverse tuchtrechtelijke klachten (van cliënten) van klager en klager zelf tegen verweerder. De voorzitter zal een en ander bij de beoordeling van de klacht in ogenschouw nemen.

4.2    Niet in geschil is dat verweerder met zijn brief van 29 mei 2017 gedragsregel 15 heeft overtreden. Alle omstandigheden, dus ook hetgeen hiervoor in 4.1 is overwogen, in aanmerking genomen acht de voorzitter de gedraging echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De voorzitter licht dit als volgt toe.

4.3    Het vonnis in de procedure tussen R Beheer BV en J liet lang op zich liet wachten; de uitspraak datum was al zes maal aangehouden en sinds de comparitie waren al ruim acht maanden verstreken. De cliënt van verweerder ondervond nadeel van het in verband met de procedure gelegde conservatoir beslag, waarvan hij in de procedure opheffing had gevorderd. Gelet op een en ander acht de voorzitter niet onbegrijpelijk dat verweerder de rechtbank heeft verzocht om vonnis te wijzen. Verweerder heeft met het verzoek om vonnis te wijzen de belangen van de cliënt van klager niet geschaad.

4.4    Verweerder heeft in zijn brief aan de rechtbank opgemerkt dat sprake was van een “compleet verzonnen vordering”. Naar het oordeel van de voorzitter was het beter geweest als verweerder deze opmerking achterwege had gelaten. Daar staat echter tegenover dat, zo erkent ook klager in zijn repliek, de opmerking de kern vormde van het al gevoerde verweer en geen nieuwe informatie inhield. De opmerking is in het licht van het geschil met (de cliënten van) klager en het uitblijven van het vonnis niet onbegrijpelijk en het is niet aannemelijk dat verweerder met de opmerking de bedoeling had om na te pleiten of het oordeel van de rechter te sturen.

4.5    Hoe dan ook, vastgesteld moet worden dat verweerder zijn brief heeft ingetrokken op 30 mei 2017, de dag na verzending ervan aan de rechtbank en de dag nadat klager om intrekking had verzocht.

4.6    Alles overwegend acht de voorzitter de gedragingen van verweerder kennelijk van onvoldoende gewicht om te kunnen leiden tot een tuchtrechtelijke veroordeling.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk van onvoldoende gewicht.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 25 januari 2018.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 25 januari 2018 verzonden.