Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-01-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:12

Zaaknummer

17-275/DH/RO

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzet. De wijze waarop verweerder onderzoek heeft gedaan naar de tuchtrechtelijke klacht tegen mr. S. valt binnen zijn beleidsvrijheid als deken. De raad heeft, net als de voorzitter, niet kunnen vaststellen dat verweerder in zijn hoedanigheid van deken het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 22 januari 2018

in de zaak 17-275/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 21 juli 2017 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 26 oktober 2016 heeft klaagster de onderhavige klacht ingediend bij de voorzitter van het Hof van Discipline. Bij beslissing van 18 november 2016 heeft het Hof van Discipline de deken te Rotterdam opgedragen de klacht te onderzoeken.

1.2 Bij brief aan de raad van 5 april 2017 met kenmerk R 2017/22 ml/dh, door de raad ontvangen op 6 april 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 21 juli 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 21 juli 2017 is verzonden aan klaagster.

1.4 Bij brief van 31 juli 2017, door de raad ontvangen op 4 augustus 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 20 november 2017 in aanwezigheid van klaagster, vergezeld door (…). Verweerder is, zoals voorafgaand bericht, niet verschenen.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 31 juli 2017.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 24 augustus 2016 heeft klaagster bij verweerder een klacht ingediend over mr. S, advocaat in het arrondissement (…).

2.2 In haar brief van 6 september 2016 aan (in ieder geval) klaagster heeft de stafjurist van verweerder de klacht samengevat.

2.3 In haar brief van 21 september 2016, door verweerder ontvangen op 28 september 2016, heeft klaagster verzocht om een hoorzitting.

2.4 Bij brief van 23 september 2016, door verweerder ontvangen op 26 september 2016, heeft mr. S verweer gevoerd tegen de klacht van klaagster.

2.5 Bij brief van 4 oktober 2016 heeft de stafjurist van verweerder klaagster meegedeeld dat de procedure schriftelijk zal worden gevoerd en dat vooralsnog geen hoorzitting zal plaatsvinden. Klaagster is uitgenodigd om te repliceren. Zij heeft dat bij brief van 5 oktober 2016 gedaan.

2.6 Mr. S heeft bij brief van 25 oktober 2016 gedupliceerd.

2.7 Verweerder heeft na het indienen van de onderhavige klacht op 26 oktober 2016 het onderzoek naar de klacht van klaagster tegen mr. S overgedragen aan de waarnemend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement (…). Op 26 januari 2017 heeft de waarnemend deken zijn schriftelijke visie met betrekking tot de klacht tegen mr. S kenbaar gemaakt.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij is tekortgeschoten in de behandeling van haar klacht tegen mr. S.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich niet met de beslissing van de voorzitter kan verenigen. 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd.

5 BEOORDELING

5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en alle relevante omstandigheden van het geval bij haar oordeel heeft betrokken. De wijze waarop verweerder onderzoek heeft gedaan naar de tuchtrechtelijke klacht tegen mr. S. valt binnen zijn beleidsvrijheid als deken. De raad heeft, net als de voorzitter, niet kunnen vaststellen dat verweerder in zijn hoedanigheid van deken het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Klaagster heeft in het verzet geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

5.2 De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard. Het verzet moet daarom ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en P.O.M. van Boven-de Groot, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 januari 2018.

 

Deze beslissing is in afschrift op 22 januari 2018 verzonden.