Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-02-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:17

Zaaknummer

170245

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar. Verweerster heeft zonder opdracht een verzoekschriftprocedure gestart. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Schrapping.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing

van 5 februari 2018

in de zaak 170245

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

       

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 31 juli 2017, onder nummer 17-233/DH/DH, aan partijen toegezonden op 31 juli 2017, waarbij het bezwaar van de deken tegen verweerster gegrond is verklaard en aan verweerster de maatregel van schrapping van het tableau is opgelegd. 

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2017:127.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 26 augustus 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken;

-    de brief van mr. H van 17 november 2017, ter griffie van het hof ontvangen op 20 november 2017.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 8 december 2017, waar verweerster, bijgestaan door mr. H, alsmede de deken, vergezeld van de stafmedewerkster mevrouw H zijn verschenen. Mr. H heeft gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3    HET DEKENBEZWAAR

Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerster dat zij namens de bank een verzoekschrift heeft ingediend bij de rechtbank, zonder dat de bank daartoe opdracht had gegeven. Verweerster heeft geen opdrachtbevestiging gezonden naar de bank, geen informatie verstrekt aan de bank over het door haar gehanteerde uurtarief, en zij heeft geen stukken in kopie naar de bank gezonden.

De deken acht de gedragingen van verweerster des te meer klachtwaardig nu verweerster eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld voor een vergelijkbare kwestie.

Het handelen van verweerster schaadt het vertrouwen in de advocatuur in hoge mate en het ontbreekt verweerster aan inzicht in de laakbaarheid van haar gedrag, aldus de deken.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    In verband met de afwikkeling van een nalatenschap heeft verweerster bij de rechtbank namens [de bank] op 10 mei 2016 een verzoek ingediend om haar, verweerster, te benoemen tot vereffenaar.

4.2    Bij e-mail van 25 augustus 2016 schreef de bank aan verweerster:

“Ik ontving een ‘verzoek tot vereffening in een nalatenschap ex artikel 4:203 en 204 BW’ dat u namens [de bank] op 10 mei 2016 heeft ingediend bij de Rechtbank Rotterdam.

De bank is niet bekend met een dergelijke opdracht aan uw kantoor. Ik verzoek u dan ook dringend om vandaag met mij contact op te nemen […].”

4.3    Bij e-mail van 26 augustus 2016 heeft de bank aan verweerster geschreven:

“Zoals in mijn eerdere bericht aangegeven, heb ik vernomen dat u op 10 mei 2016 een verzoekschrift heeft ingediend bij de rechtbank Rotterdam. U geeft daarin aan dat u optreedt namens [de bank] en u verzoekt de rechtbank om uzelf te benoemen als vereffenaar in de nalatenschap van de heer V […]. De bank heeft u echter nimmer de opdracht gegeven om een dergelijk verzoekschrift in te dienen, dan wel de bank in en buiten rechte te vertegenwoordigen.

[…] U dient per direct het verzoekschrift van de rol te halen en de bank daarvan bewijs te leveren […].”

4.4    Bij e-mail van 26 augustus 2016 heeft verweerster als volgt gereageerd:

“Wat de kwestie zelf betreft heb ik inderdaad op verzoek van [de bank] een verzoekschrift ingediend. Dat blijkt immers uit de aan mij gerichte mails die u van uw collega’s hebt ontvangen. Daarin is expliciet verwoord dat zij een wettelijk vertegenwoordiger wilden hebben en dat kan alleen door middel van een vereffenaarsbenoeming.

Ook omdat de NL-erfgenamen daar belang bij hebben zal ik voor dat verzoekschrift geen kosten aan [de bank] in rekening brengen.

Ik ga er momenteel daarom van uit dat sprake is van een communicatieverstoring tussen Uw kantoor Rotterdam en Amsterdam.

Ik kan niet zien hoe hierdoor voor [de bank] schade ontstaat […].”

4.5    Bij e-mail van 31 augustus 2016 aan de bank heeft verweerster het volgende geschreven:

“Met referte aan uw mail van 29 augustus 2016 en ons telefonisch gesprek van zojuist laat ik u hierbij weten dat ik het verzoekschrift zal intrekken […]

Ik heb naar beste eer en geweten een mail van Uw collega van [de bank] mogen aannemen als een verzoek om gerede actie te ondernemen zodat een nog niet opgeheven rekening van een erflater opgeheven kon worden. Ik ben een ervaren advocaat en heb oprecht gemeend te mogen handelen zoals gedaan […].”

4.6    Op 1 september 2016 heeft [de bank] bij de deken een klacht tegen verweerster ingediend.

4.7    Verweerster heeft het verzoekschrift op 4 september 2016 ingetrokken.

4.8    Bij e-mail van 16 februari 2017 aan de deken en de bank heeft verweerster onder andere het volgende geschreven:

“Hierbij reageer ik op Uw visie van 3 februari 2017 waarin naar mijn mening een aantal onjuistheden staan. Ik verwijs naar de mail van 6 mei 2016 zijnde bijlage 7 bij mijn brief van 21 december 2016. Daarin kunt u lezen dat [de bank] mij verzocht heeft om een kopie legitimatie van wijlen de heer V. Nu heb ik op kantoor zo’n 40 ordners vol papier over de Nalatenschap V maar geen kopie legitimatie van de heer V. Dus heb ik tijdens de mondelinge bijeenkomst met de bank, vestiging Rotterdam gezegd dat ik vanwege privacy niet zomaar een dergelijke kopie kan krijgen. Mevrouw V had ook geen kopie en F, de belasting adviseur ook niet. Het was [de bank] die mij daarom gevraagd hebben en ik heb dat opgevat als een opdracht/verzoek. Welnu als dominus litus heb ik dan bedacht en dat ook met [de bank] besproken dat ik dat via een vereffenaarstitel bij de belastingdienst zou kunnen opvragen. Omdat dat een belang van [de bank] was wilde ik dat dus op hun naam doen en dat heb ik laten weten.

Het verzoekschrift heb ik in de brievenbus van [de bank, vestiging Rotterdam] aan de […] gestopt. Op zeker moment is dat dossier bij [de bank, vestiging Amsterdam] terecht gekomen en intussen wist [notaris D] toch die privérekening afgewikkeld te krijgen. Dan bleef nog steeds het belang over dat [de bank, vestiging Rotterdam] een kopie legitimatie wilde hebben, toch???

Ik heb helemaal geen rekening gestuurd en ben dat ook niet van plan geweest. Het was immers niet veel werk en ieders belang zou daarmee gediend zijn dus, zie hiervoor, ook het belang van [de bank].”

4.9    Bij brief van 3 februari 2017 heeft de deken [de bank] geïnformeerd over de behandeling van de klacht van [de bank] en over zijn voorlopig oordeel ter zake. De deken verzocht te vernemen of [de bank] de klacht wenste voor te leggen aan de raad van discipline. Op die vraag heeft [de bank] bevestigend geantwoord, waarna de deken de klacht ter kennis van de raad heeft gebracht. De klachtzaak is bij de raad geregistreerd onder nummer 17-189/DH/DH.

4.10    Bij beslissing van 31 juli 2017, bekend onder nummer ECLI:NL:TADRSGR:2017:126, heeft de raad de klacht van de bank gegrond verklaard, bepaald dat geen maatregel wordt opgelegd en verweerster veroordeeld tot betaling van het griffierecht aan klaagster.

4.11    Bij brief van 16 maart 2017 heeft de deken ambtshalve bij de raad een klacht tegen verweerster ingediend als omschreven in rubriek 3 van deze beslissing. Daarop is eveneens op 31 juli 2017 beslist.

 

5    BEOORDELING

5.1    Het hoger beroep van verweerster strekt ertoe dat het hof de dekenklacht alsnog ongegrond zal verklaren en de maatregel van schrapping van het tableau ongedaan zal maken. Verweerster stelt dat zij met de beste bedoelingen heeft gehandeld. Verweerster begrijpt niet waarom zij, bij het vele nalaten van anderen, met een schrapping van het tableau wordt geconfronteerd.

5.2    De raad heeft in de bestreden beslissing vastgesteld (a) dat verweerster namens de bank een verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend, strekkend tot benoeming van verweerster als vereffenaar in de nalatenschap-Versteeg en (b) dat de bank aan verweerster daartoe geen opdracht heeft verleend. Hieruit vloeit voort dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, aldus de raad. Een advocaat behoort in beginsel niet op te treden namens een partij zonder dat hij of zij daartoe opdracht heeft verkregen. Een rechtvaardiging voor het handelen zonder opdracht doet zich hier niet voor.

5.3    Het hof overweegt als volgt. Anders dan verweerster heeft aangevoerd, kan zij niet in de gerechtvaardigde veronderstelling hebben verkeerd dat de bank ermee instemde dat zij, verweerster, bij de rechtbank een verzoekschrift tot benoeming als vereffenaar zou indienen. Er zijn geen feiten of omstandigheden die deze veronderstelling ondersteunen. Verweerster heeft bovendien zelf ter zitting van het hof gesteld dat zij “te lichtvaardig en dus ten onrechte” de conclusie heeft getrokken dat zij namens de bank mocht optreden.

5.4    Of indienen van het verzoekschrift juridisch juist was, of het uit praktisch oogpunt het beste was en of het in het belang van een of meer erfgenamen dan wel de bank was, kan in het midden blijven. Indiening had, zonder opdracht, hoe dan ook achterwege dienen te blijven. Wel merkt het hof nog op dat verweerster de opdracht die haar door de bank gegeven zou zijn, niet schriftelijk heeft bevestigd en dat zij het concept van het door haar in te dienen verzoekschrift niet ter goedkeuring aan de bank heeft voorgelegd.

5.5    Evenals de raad acht ook het hof de klacht van de deken gegrond. Verweerster heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Met juistheid heeft de raad overwogen dat de handelwijze van verweerster de kernwaarden van de advocatuur raakt, doordat deze handelwijze het vertrouwen in haar eigen beroepsuitoefening en in de advocatuur in zijn algemeenheid schaadt. Deelnemers aan het maatschappelijk verkeer moeten ervan kunnen uitgaan dat een advocaat zich niet zonder opdracht of andere rechtvaardiging uitgeeft als advocaat van een partij. Het hof acht de handelwijze van verweerster ernstig, omdat zij geen blijk geeft van inzicht in een elementaire regel: optreden voor een cliënt behoort in beginsel te geschieden op grond van een opdracht.

5.6    Bij de vraag welke maatregel in de gegeven situatie passend en geboden is, betrekt het hof het tuchtrechtelijk verleden van verweerster. Verweerster is in 1987 in [plaatsnaam] beëdigd als advocaat, waar zij werkzaam was in een groter kantoorverband. Sinds 1997 is zij werkzaam als zelfstandig advocaat , aanvankelijk in [plaatsnaam], thans in [plaatsnaam]. Sindsdien zijn tegen verweerster vele malen klachten ingediend die in meer dan tien gevallen hebben geleid tot een tuchtrechtelijke maatregel. Aan verweerster zijn meerdere waarschuwingen en meerdere berispingen opgelegd alsmede meerdere voorwaardelijke dan wel onvoorwaardelijke schorsingen, in duur variërend van enkele weken tot enkele maanden. Klaarblijkelijk zijn al deze maatregelen onvoldoende geweest om verweerster te bewegen zich te gedragen overeenkomstig de waarden en normen van de advocatuur.

5.7    Het vorenstaande in onderlinge samenhang beschouwend acht het hof evenals de raad de maatregel van schrapping van het tableau aangewezen. De beslissing van de raad kan mitsdien in stand blijven.

5.8    Nu de klacht gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet bepalen dat de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak door verweerster aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden vergoed. Deze kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 31 juli 2017, gewezen onder nummer 17-233/DH/DH;

veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen vier weken na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 170245”.

Aldus gewezen op 8 december 2017 door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, en mrs. M.L. Weerkamp, G.R.J. de Groot, M. Pannevis en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier.

griffier                    voorzitter

    

De beslissing is op 5 februari 2018 in het openbaar uitgesproken en op 5 februari 2018 verzonden.