Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-01-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:11

Zaaknummer

17-294/DH/RO

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzet. Verzet ongegrond. Voor zover nodig overweegt de raad nog dat nieuwe klachtonderdelen die pas in het verzet zijn aangevoerd door de raad in het kader van de onderhavige procedure niet kunnen worden beoordeeld.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 22 januari 2018

in de zaak 17-294/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 24 juli 2017 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 31 december 2016 met bijlagen heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 13 april 2017 met kenmerk R 2017/26 edl/dh, door de raad ontvangen op 14 april 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 24 juli 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 24 juli 2017 is verzonden aan klager.

1.4 Bij e-mail van 22 augustus 2017 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 20 november 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 22 augustus 2017. Voorts heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klager van

6 november 2017 met bijlagen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder staat de broers van klager sinds 22 april 2016 bij in het geschil tussen klager en zijn broers betreffende de afwikkeling van de nalatenschap van hun overleden vader.

2.2 Klager heeft op 4 mei 2016 een e-mail ontvangen van de secretaresse van verweerder, met als bijlage een brief van verweerder.

2.3 Klager heeft op 24 mei 2016 een e-mail ontvangen van de secretaresse van verweerder, met als bijlage een brief van verweerder, waarin onder meer het volgende is meegedeeld:

“Ik sluit in kopie van de door cliënten voor akkoord ondertekende brief d.d. 19 mei jl. aan de ING Bank met het verzoek ook voor akkoord te ondertekenen voor wat betreft het opvragen van de betreffende dagafschriften. Een kopie van de e-mail van de ING Bank d.d. 9 mei jl. sluit ik in, daaruit blijkt dat uw handtekening ook nodig is.”

2.4 Klager heeft hier niet op gereageerd.

2.5 Op 30 december 2016 heeft klager een e-mail ontvangen van de secretaresse van verweerder, met als bijlage een brief van verweerder, waarin onder meer het volgende is meegedeeld:

“Inmiddels heb ik van de ING Bank nadere informatie gekregen.”

2.6 Bij brief van 31 december 2016 met bijlagen heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) heeft (laten) overtreden, aangezien hij zonder toestemming van klager gegevens heeft verkregen van ING, waardoor er persoonsgegevens van klager zijn blootgesteld aan verlies of onrechtmatige verwerking;

b) hij onrechtmatig jegens klager heeft gehandeld door gegevens op te vragen bij ING.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich niet met de beslissing van de voorzitter kan verenigen. 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht en het verzet verweerd.

5 BEOORDELING

5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en alle relevante omstandigheden van het geval bij haar oordeel heeft betrokken. Klager heeft in het verzet geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard. Voor zover nodig overweegt de raad nog dat nieuwe klachtonderdelen die pas in het verzet zijn aangevoerd door de raad in het kader van de onderhavige procedure niet kunnen worden beoordeeld. Het verzet moet daarom ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 januari 2018.

Deze beslissing is in afschrift op 22 januari 2018 verzonden.