Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-01-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:14

Zaaknummer

16-953/DH/RO

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzet. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 22 januari 2018

in de zaak 16-953/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 29 december 2016 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 1 juli 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 12 oktober 2016 met kenmerk R 2016/76 ml, door de raad ontvangen op 13 oktober 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 29 december 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond, respectievelijk kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 29 december 2016 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 24 januari 2017 met bijlagen, door de raad ontvangen op 26 januari 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 20 november 2017 in aanwezigheid van verweerder. Klager is, zoals voorafgaand bericht, niet verschenen.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 24 januari 2017 met bijlagen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager is een advocaat. Hij heeft eerder verschillende klachten over verweerder ingediend bij de deken, waarvan het merendeel door de raad van discipline als (kennelijk) ongegrond of (kennelijk) niet-ontvankelijk is afgedaan.

2.2 Klager heeft een procedure aangespannen tegen de heer S., die in die procedure werd bijgestaan door verweerder. Verweerder heeft in die procedure, in een incident tot onbevoegdheid, een conclusie van repliek ingediend. In deze conclusie van repliek is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

28. Toen [de heer S.] eenmaal had begrepen dat [klager] verzocht had om lagere facturen om zo minder invoerrechten te betalen en aldus op die manier probeerde om fraude te plegen heeft hij zich op het standpunt gesteld dat [klager] hem volledig diende te vrijwaren. (…)

38. (…) Doordat [klager] weigert [de heer S.] te vrijwaren voor de juridische en fiscale gevolgen in India en [klager] tevens de belasting heeft ontdoken/ontweken door druk uit te oefenen op de leveranciers om lagere bedragen te factureren dan hetgeen werkelijk is betaald teneinde minder belasting te betalen is hij genoodzaakt reserveringen te treffen voor de fiscus. (…)”

2.3 Bij brief van 1 juli 2016 heeft klager opnieuw een klacht bij de deken ingediend over verweerder.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich in onheuse en krenkende termen over klager heeft uitgelaten (gedragsregel 30). Verweerder heeft klager ervan beticht dat hij medeplichtig is aan het plegen van belastingfraude. Klager meent dat verweerder zich had moeten onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij behoort te weten dat die onjuist zijn (gedragsregel 31).

3.2 Meer specifiek verwijt klager verweerder dat hij, in een door klager tegen de heer S. geëntameerde procedure, klager in een conclusie van repliek valselijk en zonder spoor van bewijs heeft beschuldigd van belastingfraude. Verweerder heeft in de conclusie van repliek gesteld dat klager bij een Indiase leverancier zou hebben bedongen om voor tempelbeelden lagere facturen uit te brengen dan in werkelijkheid voor de tempelbeelden was betaald, teneinde te bereiken dat er lagere invoerrechten zouden worden betaald. Dit acht klager een zeer onheuse en kwetsende uitlating.

3.3 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich niet met de beslissing van de voorzitter kan verenigen. 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht en het verzet verweerd.

5 BEOORDELING

5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en alle relevante omstandigheden van het geval bij zijn oordeel heeft betrokken. Klager heeft in het verzet geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond respectievelijk kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet moet daarom ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en P.O.M. van Boven-de Groot, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 januari 2018.

 

Deze beslissing is in afschrift op 22 januari 2018 verzonden.