Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-01-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:10
Zaaknummer
17-321/DH/DH
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 22 januari 2018
in de zaak 17-321/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 18 juli 2017 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 7 december 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 26 april 2017 met kenmerk K 286 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 26 april 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 18 juli 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 18 juli 2017 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 13 augustus 2017, door de raad ontvangen op 15 augustus 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 20 november 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 13 augustus 2017.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder heeft klager in 2016 bijgestaan als gemachtigde in een procedure tegen de Vereniging van Eigenaren waarvan klager lid is (hierna: de VVE) betreffende achterstallige VVE-bijdragen over de periode 2011 tot en met maart 2016.
2.2 Op 28 september 2016 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Den Haag alwaar klager en de VVE een schikking hebben getroffen. Deze schikking is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. In het proces-verbaal staat onder meer het volgende:
“Partijen komen ter beëindiging van hun geschil, bij deze rechtbank aanhangig onder rolnummer (…), het volgende overeen:
[klager] betaalt aan de VVE een bedrag van € 5.200,- (inclusief de VVE bijdrage tot en met september 2016).
(…)
7. Partijen hebben na uitvoering van deze regeling met betrekking tot dit geschil over en weer niets meer van elkaar te vorderen en verlenen elkaar ter zake finale kwijting.
(…)
Voorgelezen en door partijen ondertekend.”
2.3 Op 28 september 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Geachte [klager],
Hierbij de mail die ik van de deurwaarder ontving.
Ik verwijs u naar de inhoud hiervan.
(…)
Geachte [verweerder],
Zoals vanmorgen besproken doe ik u hierbij een overzicht toekomen van het totaalbedrag van € 5.200,00.
Vordering conform dagvaarding
Hoofdsom tot en met maart 2016 € 3.604,07
Kosten kadaster € 6,05
Rente dagvaarding € 17,74
Incassokosten € 485,41
b.t.w. incassokosten € 101,94
Totaal € 4215,21
Dagvaarding € 97,74
Salaris gemachtigde dagvaarding € 200,00
Salaris gemachtigde comparitie € 200,00
Griffierecht € 471,00
Totaal € 5183,95
Rente na dagvaarding € 37,22
VvE-bijdragen april t/m september 2016
(6 x 83,33) € 499,98
Te voldoen € 5.721,15
Op dit bedrag is € 500,00 in mindering gebracht in verband met de factuur voor de golfplaten. Tevens is een deel van de rente niet in rekening gebracht, zodat er een bedrag ter hoogte van € 5.200,00 resteert te voldoen.”
2.4 Bij brief van 7 december 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij namens klager een schikking heeft getroffen met de wederpartij, terwijl klager het daarmee niet eens was en zonder zich van de juistheid van de vordering van de wederpartij te vergewissen, waardoor klager op extra kosten is gejaagd.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich niet met de beslissing van de voorzitter kan verenigen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht en het verzet verweerd.
5 BEOORDELING
5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en alle relevante omstandigheden van het geval bij haar oordeel heeft betrokken. Klager heeft in het verzet geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard. Het verzet moet daarom ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en P.O.M. van Boven-de Groot, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 januari 2018.
Deze beslissing is in afschrift op 22 januari 2018 verzonden.