Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:206

Zaaknummer

7378

Inhoudsindicatie

Verweerder negeerde verzoeken van de client om als voorkeurpiket door klager te worden bijgestaan. 2 weken voorwaardelijke schorsing.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 19 juni 2015

in de zaak 7378

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 1 december 2014, onder nummer R.4478/14.64, aan partijen toegezonden op 3 december 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL: TADRSGR:2014:296.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 2 januari 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 april 2015, waar verweerder is verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij, ondanks de berichten van klagers vaste cliënt en klagers secretaresse toch de belangen van deze cliënt is blijven behartigen in plaats van het dossier aan klager over te dragen. Klager meent dat verweerder daarmee buitengewoon laakbaar heeft gehandeld.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    In het kader van de piketdienst heeft verweerder op 12 december 2013 de heer S. opgezocht nu de voorkeursadvocaat, zijnde klager, niet bereikbaar was.

4.2    De heer S. gaf verweerder te kennen dat hij bij voorkeur door klager wenste te worden bijgestaan.  Tussen verweerder en klager is vervolgens afgesproken dat klager de heer S. zou opzoeken en hem verder zou bijstaan.

4.3    Op 13 december 2013 werd verweerder door de rechtbank telefonisch bericht dat op zijn komst werd gerekend. Bij aankomst bleek het om een snelrechtzitting te gaan van de heer S. Verweerder heeft het dossier tot zich genomen en de heer S. op de snelrechtzitting als raadsman bijgestaan. Verweerder heeft klager van deze gang van zaken niet op de hoogte gesteld.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder voert als grief aan dat in zijn beleving hij niets onbetamelijks jegens klager heeft gedaan. Klager is immers  niet op komen dagen voor de snelrechtzitting en de belangen van de cliënt, die erg gespannen was, staan dan voorop.

5.2    Naar het oordeel van het hof had verweerder  mee moeten werken aan de overdracht van het dossier. Toen het verweerder duidelijk werd dat het om een snelrechtzitting ging van de heer S., zijnde de cliënt van klager, had verweerder klager hiervan op de hoogte dienen te stellen zodat klager zijn cliënt op die zitting had kunnen bijstaan. Met de raad acht het hof de klacht van klager gegrond.

5.3    De raad heeft bij de op te leggen maatregel mee laten wegen dat verweerder geen verweer heeft gevoerd en niet is verschenen ter  zitting van de raad. Inmiddels is het  hof gebleken dat verweerder voor het niet reageren op verzoeken van de deken in verband met de onderhavige klacht op 8 september 2014 als maatregel is opgelegd een onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden. Het hof ziet daarin aanleiding  de door de raad bepaalde  schorsing van twee weken  voorwaardelijk op te leggen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van  Discipline in het ressort Den Haag van 1 december 2014 onder nummer R. 4478/14.64 voor zover daarbij aan verweerder de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing is opgelegd van twee weken;

en, opnieuw rechtdoende:

-    legt aan verweerder de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk van twee weken;

-    bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad anders mocht oordelen op de grond dat verweerder zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocaten wet bedoelde gedraging;

-    bekrachtigt de beslissing voor het overige.

               

         

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. E. Schutte, T.E. van der Spoel, D.J. Markx en H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2015.