Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-10-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:360

Zaaknummer

15-310/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Van 26 oktober 2015 in de zaak 15-310 DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 24 augustus 2015 met kenmerk K091 2015 ab/ksl, door de raad ontvangen op 28 augustus 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Verweerster is de advocaat van klagers voormalige echtgenote in de echtscheidingsprocedure en aanverwante zaken.

1.3    Verweerster heeft klagers voormalige echtgenote bijgestaan in drie hoger beroepsprocedures, drie verzoekschriftprocedures betreffende de omgangsregeling en het gezag over der partijen minderjarige zoon en een viertal kort gedingprocedures.

1.4    Klager is op 25 april 2012 door het Gerechtshof belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over der partijen zoon.

1.5    Een eerdere klacht van klager tegen verweerster is door de voorzitter van deze Raad van Discipline als kennelijk ongegrond afgewezen (22 mei 2014). Het daartegen ingestelde verzet is door de Raad ongegrond verklaard (15 december 2014).

1.6    Bij brief van 31 maart 2015 heeft klager zich wederom bij de deken beklaagd over verweerster.

1.7    Bij brieven van 27 juli 2015 (aan de deken) en 11 september 2015 (aan de Raad) heeft klager aanvullende informatie ingebracht.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan:

a.    voorgezette processtalking, in het bijzonder aan misbruik van procesrecht, onder meer door het voeren van een kort geding op 19 februari 2015 en twee kort gedingen na 2 juni 2015 alsmede het op onduidelijke gronden instellen van hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank;

b.    het onjuist informeren van het gerechtshof omtrent voormeld kort geding van 19 februari 2015 en de inhoud van vertrouwelijke gesprekken;

c.    het bestoken van klager met e-mails in de periode van 13 januari 2015 tot 19 februari 2015 zonder dat daar een deugdelijke grond voor aanwezig was;

d.    het gedurende zes jaar op onjuiste gronden ensceneren van conflicten tussen klager en zijn voormalig echtgenote;

e.    fraude door haar werkzaamheden in de familierechtelijke zaak ten behoeve van klagers voormalig echtgenote te declareren aan bedrijven van haar cliënte in de Verenigde Staten;

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft de juistheid van klagers stellingen betwist. Verweerster heeft aangegeven wat haar rol is als advocaat van haar cliënte en binnen welke grenzen zij die rol dient te vervullen. Verweerster is van oordeel dat zij werkzaamheden heeft verricht binnen de daarvoor geldende grenzen.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.2    Verweerster heeft erkend dat zij voor april 2015 een datum voor een kort geding heeft verzocht, dat niet aanhangig is gemaakt. Verweerster heeft betwist dat sprake zou zijn van processtalking.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.3    Verweerster heeft betwist dat zij aanwezig is geweest bij vertrouwelijke gesprekken en zij heeft bij het Gerechtshof niet iets anders gesuggereerd. Klager heeft zijn verwijt niet geconcretiseerd noch bewezen. Verweerster neemt aan dat klagers verwijt ook betrekking heeft op een e-mail van 7 december 2014, die hij voorafgaande aan de mediation aan verweersters cliënte en verschillende familieleden heeft gezonden. In die e-mail staat niet vermeld dat de inhoud een vertrouwelijk karakter heeft.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.4    Verweerster heeft gesteld dat zij in de periode 13 januari 2015 tot 16 februari 2015 uitsluitend met klager contact heeft gehad door middel van e-mail ter verkrijging van een datum voor het kort geding en in een poging een voor beide partijen acceptabele oplossing te bereiken.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

3.5    Verweerster heeft gesteld dat het haar niet bekend is dat haar cliënte conflicten ensceneert met leugens en manipulaties of klager stalkt en dat zij daar haar medewerking aan zou verlenen. Het kort geding is ingetrokken op basis van haar cliënte moverende redenen en klagers aansprakelijkstelling heeft daarbij geen rol gespeeld.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

3.6    Verweerster heeft gesteld dat klager al eerder een min of meer gelijkluidende klacht heeft ingediend met betrekking tot de wijze van declareren. Deze klacht is bij beslissing van 22 mei 2014 door de voorzitter van de Raad van Discipline kennelijk ongegrond verklaard, waarna in de verzetbeslissing van 15 december 2014 de Raad het verzet ongegrond heeft verklaard.

4    BEOORDELING

4.1    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien

(3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.2    Op basis van de stukken en de tegenstrijdige stellingen is niet komen vast te staan dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in het voorjaar van 2015 te overwegen voor haar cliënte een kort geding te voeren en ter voorbereiding daarvan contact op te nemen met klagers advocaat. In het dossier bevinden zich geen stukken waaruit blijkt dat verweerster daarbij onzorgvuldig jegens klager heeft gehandeld. Dat de cliënte van verweerster vervolgens heeft besloten, al dan niet in overleg met verweerster, het kort geding niet te voeren, maakt niet dat het voornemen en de in dat kader verrichte werkzaamheden klachtwaardig zijn.

4.3    Indien en voor zover klager ook heeft bedoeld te klagen over de bijstand van verweerster aan haar cliënte in de procedure in hoger beroep die geleid heeft tot de beschikking van 22 april 2015 van het gerechtshof Den Haag, overweegt de voorzitter als volgt. Uit voornoemde beschikking volgt dat het hof de door de cliënte van verweerster bestreden beschikking in eerste aanleg heeft vernietigd en twee nieuwe beslissingen heeft genomen. Het incidenteel appel van klager is afgewezen. Uit deze beschikking kan worden afgeleid dat de cliënte van verweerster rechtens een belang had bij het hoger beroep. Hiervan uitgaande kan niet worden gesteld dat verweerster in tuchtrechtelijk opzicht in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij jegens klager als wederpartij van haar cliënte zou behoren te betrachten.

Ten aanzien van de klachtonderdelen b, c en d

4.4    Klager heeft gesteld dat verweerster in strijd heeft gehandeld met op haar rustende verplichtingen uit hoofde van de mediationovereenkomst tussen partijen door te citeren uit een e-mail van klager van 7 december 2014. Verweerster heeft de juistheid van deze stelling betwist en gesteld dat de inhoud van de mediationovereenkomst haar niet bekend is en de e-mail van 7 december 2014 dateert van voor het aangaan van de mediationovereenkomst. Ook betwist verweerster dat de inhoud van bedoelde e-mail vertrouwelijk was en stelt dat klager die e-mail ook aan anderen dan haar cliënte heeft gezonden, hetgeen klager niet heeft weersproken. Bij gebreke van schriftelijke stukken, waaruit blijkt dat verweerster heeft gehandeld in strijd met een op haar rustende verplichting uit hoofde van de mediationovereenkomst of anderszins kan niet geconcludeerd worden dat verweerster jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Evenmin is komen vast te staan dat verweerster het gerechtshof onjuist heeft geïnformeerd. Verweerster heeft voorts een goede grond aangevoerd voor het e-mail verkeer in de periode 13 januari tot 19 februari 2015, dat vond namelijk plaats in het kader van een in opdracht van haar cliënte te voeren kort geding. Niet is komen vast te staan dat verweerster gedurende zes jaar op onjuiste gronden conflicten heeft geënsceneerd tussen klager en zijn voormalig echtgenote.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

4.5    De Advocatenwet heeft niet een klachtrecht in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang is getroffen of getroffen kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De wijze waarop verweerster haar werkzaamheden declareert is iets tussen haar en haar cliënte. Klager heeft daarbij geen tuchtrechtelijk relevant belang.

4.5       Gelet op het vorenstaande  zal de voorzitter de klachtonderdelen a tot en met d kennelijk ongegrond en klachtonderdeel e kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klachtonderdelen a tot en met d kennelijk ongegrond en klachtonderdeel e kennelijk niet-ontvankelijk.

 

Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand r-Radder als griffier op 26 oktober 2015.