Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:228

Zaaknummer

7431

Inhoudsindicatie

Verwijt over de kwaliteit van de dienstverlening ongegrond. (Verwijt over belangenconflict was door de raad gegrond verklaard en viel buiten het beroep, waarschuwing).

Uitspraak

                                   

Beslissing van 22 juni 2015

in de zaak 7431

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 26 januari 2015, onder nummer R.4423/14.9, aan partijen toegezonden op 27 januari 2015, waarbij van een klacht van klager tegen verweerster onderdeel 5 gegrond is verklaard, aan verweerster daarvoor de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd en de klacht voor het overige ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2015:109.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 26 februari 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerster;

-    de brief van klager aan het hof van 22 april 2015.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 mei 2015, waar klager en verweerster met mr. X. zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep aan de orde, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

1.    vanaf het begin fouten heeft gemaakt;

2.    onzorgvuldig jegens klager heeft gehandeld door haar toezegging dat zij niets zou doen dat tegen de haren van de heer W. in zou strijken, niet na te komen;

3.    ondanks de bezwaren daartegen van klager in oktober 2012 een brief heeft gestuurd aan Z. en niet bereid was een excuus- of herstelbrief te sturen;

4.    in gebreke is gebleven wat betreft de nakoming van haar toezegging d.d. 20 december 2012 dat zij twee notities zou voorleggen aan haar kantoorgenoot en vervolgens bij klager op de kwestie zou terugkomen;

5.    […..]

6.    de belangen van klager voor een deel heeft miskend en niet heeft behartigd op de wijze zoals dat door klager mocht worden verwacht.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

    Klager is als vennoot van E. v.o.f. exploitant van een windmolen. Klager heeft zich medio juni 2012 samen met twee andere exploitanten, de heer D. en de heer D., tot het kantoor van verweerster gewend. Voor die tijd werden hun belangen behartigd door mr. D.. Mr. D. trad tevens op voor Z., waarvan de directeur is de heer W., die optrad als projectontwikkelaar van het windmolenproject.  Tussen klager en de heren D. enerzijds en W./Z. anderzijds is een geschil ontstaan over technische problemen aan de windmolens. Verweerster heeft namens haar cliënten (klager, de heer D. en de heer D.) bij brief van 7 augustus 2012 aan mr. D., Z. aansprakelijk gesteld voor problemen aan de windmolens door het toonfrequente signaal en voor de schade die zij daardoor hebben geleden, lijden en nog zullen lijden, voor het geval komt vast te staan dat de problemen onder de verantwoordelijkheid van Z. vallen. Bij brief van 16 oktober 2012 heeft verweerster de opvolgend advocaat van mr. D., mr. B., onder bijsluiting van haar brief van 7 augustus 2012 opnieuw bericht dat Z. aansprakelijk is gesteld. Mr. B. heeft verweerster in januari 2013 laten weten dat Z. er moeite mee heeft dat verweerster tegen haar optreedt aangezien een kantoorgenoot van verweerster eerder heeft opgetreden voor Z., althans een groepsvennootschap van Z., en daarbij informatie over Z. zou hebben vergaard. Verweerster heeft klager hiervan bij brief van 14 januari 2013 op de hoogte gebracht en hem medegedeeld nog intern na te gaan op welke informatie Z. doelt en waarom dit er aan in de weg zou staan dat zij tegen Z. optreedt. Bij brief van 17 januari 2013 heeft verweerster aan klager bericht dat Z. haar bezwaren handhaaft en een klacht tegen haar zal indienen indien zij haar werkzaamheden voor klager tegen Z. voortzet. Verweerster geeft daarbij aan het volstrekt niet met die zienswijze eens te zijn en legt aan klager de keuze voor om de uitkomst van die klachtzaak af te wachten (in welke periode verweerster dan geen inhoudelijke werkzaamheden voor klager zou kunnen verrichten) of de behandeling van de zaak te laten overnemen door een ander kantoor. Klager heeft vervolgens op 18 januari 2013 contact opgenomen met A. en te kennen gegeven graag over de ontstane situatie te willen overleggen.  Verweerster heeft op verzoek van A. het dossier op 5 februari 2013 aan A. doen toekomen. Bij brieven van verweerster aan klager van 5 en 7 februari 2013 heeft zij hem laten weten dat zij haar werkzaamheden voor hem beëindigt.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft de klachtonderdelen 1 t/m 4 en 6 ongegrond geoordeeld. Kort weergegeven overwoog de raad dat klager niet aan verweerster heeft laten weten het met verzending van de brieven niet eens te zijn, dat van de gestelde toezeggingen door verweerster niet is gebleken, en dat verweerster zich niet ontijdig aan de zaak heeft onttrokken.

5.2    De grieven in het uitgebreide beroepsschrift van klager tegen deze beslissing strekken ertoe dat de klachtonderdelen 1 t/m 4 en 6 alsnog gegrond worden verklaard.

5.3    Met betrekking tot de klachtonderdelen 2 en 3 overweegt het hof als volgt.

In het dossier is geen aanwijzing te vinden dat verweerster aan klager zou hebben toegezegd dat zij niets zou doen dat tegen de haren van de heer W in zou strijken. Verweerster heeft in haar brief aan klager van 2 augustus 2012 geschreven dat klager haar heeft aangegeven dat hij wil proberen de verstandhouding met Z. goed te houden om zo nodig in overleg stelling te kunnen nemen tegen andere betrokken partijen, en dat zij om die reden de voorgestelde brief met aansprakelijkstelling aan Z., zal richten aan de advocaat van Z.. In de brief aan klager zet verweerster uitgebreid uiteen waarom naar haar mening een aansprakelijkstelling van Z. nodig is om de positie van klager zeker te stellen. In de bijgesloten concept-brief aan de advocaat van Z. schrijft zij dat niet uit te sluiten is dat Z. naast andere partijen aansprakelijk is, en wel op grond van art. 6:74 of 6:76 BW, en dat zij om die reden Z. (o.a.) namens klager aansprakelijk stelt. Zij vermeldt ook dat haar cliënt bereid is tot overleg over de aanpak van de meest waarschijnlijke aansprakelijke partij V.

Het hof overweegt dat de brief weliswaar een aansprakelijkstelling bevat, maar dat deze bepaald terughoudend is geformuleerd.

Op 4 augustus 2012 heeft klager aan verweerster een notitie met enkele opmerkingen over de concept-brief gezonden. In die notitie is niet te lezen dat klager bezwaar heeft tegen deze aansprakelijkstelling. Verweerster heeft enkele aanpassingen in de brief aangebracht en deze op 7 augustus 2012 aan de advocaat van Z. gezonden. Ook in e-mails van klager aan verweerster in de periode daarna (10 en 27 augustus 2012) valt niet te lezen dat klager bezwaar heeft tegen de verzonden aansprakelijkstelling.

Op 1 oktober 2012 heeft verweerster aan klager bericht dat Z. inmiddels een andere advocaat heeft en zij stelt voor dat aan deze opnieuw de aansprakelijkstelling van Z. van 7 augustus 2012 wordt gezonden. Een concept brief daarvoor heeft verweerster bijgesloten. Op 2 oktober 2012 reageert klager daarop per e-mail en schrijft hij dat hij graag zoveel mogelijk als één partij zou willen optreden en dat dat met de nieuwe advocaat van Z. misschien wel lukt, en dat hij voorstelt dat verweerster in de concept-brief nog de naam van een andere betrokkene (E.) opneemt.  In e-mails die klager kort daarna nog aan verweerster heeft gezonden (3 en 9 oktober 2012, met enkele kennelijk daarbij behorende notities) komt klager niet meer op de concept-brief terug. Op 15 oktober 2012 schrijft klager in een e-mail aan verweerster dat de situatie door verschillende omstandigheden nog gecompliceerder is geworden, dat hij zich nader beraadt op zijn positie ten opzichte van Z., en dat hij graag een gedachtewisseling over de nieuwe situatie wil.   Uit die brief heeft verweerster echter niet hoeven begrijpen dat klager inmiddels niet meer wilde dat de concept-brief aan de nieuwe advocaat van Z. zou uitgaan. Die laatste brief bevatte overigens slechts een herhaling van de reeds eerder gedane aansprakelijkstelling. Verweerster heeft op 16 oktober 2012 aan klager gereageerd op de door klager voorgelegde nieuwe omstandigheden en daarbij de brief die zij op 16 oktober 2012 aan de nieuwe advocaat van Z. had gezonden, ingesloten. In de brief van klager aan verweerster van 18 oktober 2012 zet klager nog eens uiteen wat er volgens hem moet gebeuren, maar in die brief is geen enkel bezwaar te lezen tegen de inmiddels verzonden brief van 16 oktober 2012. Integendeel, schrijft klager: “De nieuwe procedure tegen D., E. en V. brengt met zich mee dat we daarvoor de medewerking van Z. nodig zullen hebben. Deze heeft immers, namelijk alle exploitanten collectief alles met betrekking tot de netinpassing (E. en ook D.) geregeld. Dit brengt, zoals u al hebt aangegeven, helaas met zich mee dat de exploitanten bijvoorbeeld E. niet zelf direct kunnen aanspreken en dit via Z. moeten doen. “Op 19 oktober 2012 heeft klager nog enkele e-mails aan verweerster gezonden, maar ook daarin staat geen bezwaar tegen de aan de advocaat van Z. gezonden brief te lezen.

Pas op 25 oktober 2012 schrijft klager aan verweerster dat hij graag zou zien dat de relatie met Z. zou worden “hersteld of in elk geval wat wordt opgepoetst”, waarna verweerster op 8 november 2012 aan klager en de heren D. een brief heeft geschreven over de positie die Z. volgens haar in het geheel inneemt. Klager heeft daarop op 10 november 2012 gereageerd, waarna klager en verweerster de kwestie op 3 december 2012 hebben besproken. Op 14 december 2012 schreef verweerster aan klager dat haar via de A. het verzoek van klager had bereikt om een excuusbrief aan de advocaat van Z. te sturen, maar dat zij dat niet zou doen omdat zij nog steeds van mening was dat klager er goed aan had gedaan om Z. aansprakelijk te stellen. Partijen hebben de kwestie (kennelijk) nogmaals besproken, waarna klager aan verweerster bij email van 19 december 2012 schrijft: “Allereerst nogmaals mijn dank voor het plezierige en constructieve gesprek dat ik gistermiddag met u heb gehad. Ik ben blij dat in elk geval de ergste kou, tussen u en mij, uit de lucht is. U heeft mij uitgelegd dat het nu al aansprakelijk stellen van Z. echt wel nodig was om verjaring te voorkomen en om rechten veilig te stellen……Zoals afgesproken stuur ik u straks twee notities……Waar ik vooral in geïnteresseerd ben is de mening van u en mr. Den Hollander over…….”.

Het hof is op deze gronden met de raad van oordeel dat de klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond zijn.

5.4    Met betrekking tot klachtonderdeel 4 overweegt het hof dat, anders dan de raad heeft overwogen, wel vast staat dat verweerster aan klager heeft toegezegd de zojuist genoemde twee notities met een kantoorgenoot te bespreken en daarop bij klager terug te komen.  Zo heeft verweerster dat in haar antwoord op de klacht aan de deken geschreven, en ter zitting van het hof bevestigd.

Naar het oordeel van het hof is het echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat zij deze toezegging niet gestand heeft gedaan. Verweerster heeft de notities kennelijk eind december 2012 van klager ontvangen. In januari 2013 ontstond het probleem dat de advocaat van Z. er bezwaar tegen maakte dat verweerster tegen Z. optrad. Verweerster heeft klager daarover op 14 en 17 januari 2013 aangeschreven en gevraagd of klager – gelet op de aangekondigde klachtprocedure – wilde dat een andere advocaat de zaak zou overnemen. Na tussenkomst van de A. heeft verweerster het dossier op 5 februari 2013 aan de A. gezonden en haar werkzaamheden voor klager beëindigd.

Uit deze gang van zaken moet worden afgeleid dat het er door het bezwaar van de advocaat van Z. tegen het optreden van verweerster, niet meer van gekomen is om de notities van eind december 2012 met een kantoorgenoot te bespreken.

Klachtonderdeel 4 is derhalve ongegrond.

5.5    Nu de klachtonderdelen 2, 3 en 4 ongegrond zijn, zijn daarmee ook de klachtonderdelen 1 en 6, die geen zelfstandige klachten bevatten maar een kwalificatie geven aan de verwijten die klager aan verweerder in de andere klachtonderdelen maakt, ongegrond.

De grieven van klager falen en de beslissing van de raad zal mitsdien, voor zover deze aan het oordeel van het hof is voorgelegd, worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage van 26 januari 2015 onder nr. R. 4423/14.9, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

        

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, G.J.L.F. Schakenraad, M.L.J.C. van Emden-Geenen en I.E.M. Sutorius, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2015.