Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:158

Zaaknummer

15-077A

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek afgewezen. Niet gebleken dat rechterlijke onpartijdigheid is geschaad.

Uitspraak

Beslissing van 15 juni 2015

in de zaak 15-077A

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

mevrouw

verzoekster

tegen:

mrs. ,mrs.  en , voorzitter en advocaat-leden

verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, hierna: de raad, is een klachtzaak aanhangig onder nummer 14-138A, met onder andere verzoekster als klaagster. In die zaak heeft op 13 januari 2015 een openbare behandeling van de klacht plaatsgevonden, waarbij onder meer klaagster aanwezig was.

1.2 Na de inhoudelijke behandeling van de klacht heeft verzoekster bij brief van 26 januari 2015, gericht aan de raad, een verzoek gedaan tot wraking van de voorzitter en de leden van de raad.

1.3 Het wrakingsverzoek is op 20 april 2015 behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van de raad. Ter zitting is niemand verschenen.

2 HET WRAKINGSVERZOEK

2.1 Verzoekster heeft het navolgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek.

a) In strijd met het bepaalde in artikel 46h lid 5 Advocatenwet is ter zitting niet alleen het verzet tegen de voorzittersbeslissing behandeld, maar ook de klacht inhoudelijk.

b) De raad heeft ter zitting besloten dat twee nagezonden brieven, door de raad ontvangen op 9 januari 2015, niet aan het dossier in de zaak werden toegevoegd.

c) De voorzitter heeft ter zitting gesteld dat de kwestie van schadevergoeding slechts aan de orde zou kunnen zijn na een besluit van schorsing door de raad.

d) In de informatiebrief die verzoekster van de raad heeft ontvangen wordt in strijd met het wettelijk uitgangspunt (zie onder a) gesuggereerd dat na het instellen van verzet ook de klacht inhoudelijk ter zitting zal worden behandeld.

e) In de beleving van klaagster heeft de voorzitter de echtgenoot van verzoekster, de heer [A], tijdens de zitting benaderd c.q. behandeld alsof hij verzoekster bijstond tijdens de zitting.

f) De verklaring van de deken als vereist op grond van artikel 46d lid 5 ontbreekt in het procesdossier.

3 VERWEER

3.1 De voorzitter heeft – mede namens de advocaat-leden – op 20 maart 2015 een schriftelijke reactie gegeven op het wrakingsverzoek. Zij berusten niet in het wrakingsverzoek en verzoeken de wrakingskamer het verzoek af te wijzen.

4 BEOORDELING

4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De klacht van verzoekster, in welke zaak zij het onderhavige wrakingsverzoek heeft ingediend, is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. De raad ziet gelet op de connexiteit aanleiding ook het onderhavige wrakingsverzoek te behandelen en te beoordelen op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet juncto artikel 512 Wetboek van Strafvordering kunnen de voorzitter en leden van de raad worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Van dergelijke feiten en omstandigheden kan in de eerste plaats sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij dan wel het voorliggend geschil. Wraking is voorts mogelijk als feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de tuchtrechter, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden. De wrakingskamer van de raad zal het wrakingsverzoek aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

Ad a: gelijktijdige behandeling van verzet en klacht

4.3 Wrakingsgrond a), inhoudende dat ter zitting alleen het verzet behandeld zou mogen worden en niet tevens de klacht inhoudelijk, acht de wrakingskamer ongegrond. Uit artikel 46h lid 5 Advocatenwet kan, anders dan verzoekster stelt, niet worden afgeleid dat indien een verzet gegrond wordt geacht, niet gelijktijdig de klacht inhoudelijk kan worden behandeld. De raad heeft bij de behandeling van het verzet van verzoekster ook niet anders gehandeld dan gebruikelijk bij de behandeling van een verzet. Niet is gebleken dat die wijze van behandeling een omstandigheid is waardoor de rechterlijke onpartijdigheid in het geding zou zijn.

Ad b en c: gang van zaken ter zitting 

4.4 Wrakingsgronden b) en c) zien op de gang van zaken ter zitting. Verzoekster voert onder meer aan dat de raad ten onrechte nagestuurde correspondentie niet aan het dossier heeft toegevoegd. De wrakingskamer volgt verzoekster daarin niet. Uit het enkele feit dat een partij met een haar onwelgevallige procedurele beslissing wordt geconfronteerd blijkt geenszins dat de raad partijdig zou zijn.   Ook zou de voorzitter ten onrechte hebben opgemerkt dat een eis tot schadevergoeding alleen aan de orde zou kunnen zijn bij een beslissing tot schorsing door de raad. Dit standpunt - of de voorzitter dit ter zitting werkelijk zo heeft gezegd kan in het midden blijven - is in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Discipline. Een grond voor wraking is een dergelijke uitlating in ieder geval niet.

Ad d: onjuistheden in informatiebrief

4.5 Volgens verzoekster bevat de haar toegestuurde informatiebrief onjuiste informatie, te weten dat de klacht, afwijkend van het gestelde in artikel 46h lid 5 Advocatenwet, alsnog inhoudelijk zal worden behandeld. Als hiervoor onder punt 4.3 al is geoordeeld, heeft de raad bij de mondelinge behandeling van het verzet de mogelijkheid om ook de klacht inhoudelijk te behandelen en is niet gebleken van een omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Ad e: benadering de heer [A] als gemachtigde van verzoekster

4.6 Verzoekster voert aan dat de voorzitter de heer [A] ten onrechte zou hebben benaderd c.q. behandeld alsof hij verzoekster zou hebben bijgestaan tijdens de zitting. Ook deze wrakingsgrond acht de wrakingskamer ongegrond. Zo dit feit al juist is, dan is niet gebleken in hoeverre hieruit enige (schijn van) vooringenomenheid van de voorzitter c.q. de raad kan worden afgeleid.

Ad f: ontbreken verklaring ex artikel 46d lid 5 Advocatenwet

4.7 De wrakingskamer volgt verzoekster niet in haar stelling dat op grond van artikel 46d lid 5 Advocatenwet de verklaring van de deken vereist is en aan het dossier dient te worden toegevoegd. Uit het artikel volgt slechts dat de deken de verklaring ter kennis van de raad brengt. Er is echter geen wettelijke basis op grond waarvan het de deken of de raad is toegestaan deze verklaring, die persoonsgegevens als bedoeld in de Wet Bescherming Persoonsgegevens bevat, ter kennis van andere partijen te brengen. Daarbij ziet de wrakingskamer niet in hoe het ontbreken van de verklaring in het dossier de onpartijdigheid van de raad zou schaden.

4.8 Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn aldus geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan partijdigheid of de schijn van partijdigheid aanwezig moet worden geacht. Het wrakingsverzoek dient daarom te worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

wijst het verzoek tot wraking af.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. H.C.M.J. Karskens, P. van Lingen, E.M.J. van Nieuwenhuizen, C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. C.C. Horrevorts als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juni 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 15 juni 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- verzoekster

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.