Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-08-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2015:196
Zaaknummer
15-176NH
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Samenvatting: Voorzittersbeslissing. Kennelijk ongegrond. Geen verplichting wijzen op toevoegingsmogelijkheid of aanvragen toevoeging als zaak niet voor toevoeging in aanmerking komt.
Uitspraak
Beslissing van 27 augustus 2015
in de zaak 15-176NH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
advocaat te
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 4 augustus 2015 met kenmerk tc/es/14-390, door de raad ontvangen op 6 augustus 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klaagster heeft zich in april 2014 gewend tot verweerder. Blijkens de opdrachtbevestiging van 16 april 2014 heeft klaagster bijstand gezocht met betrekking tot het voortzetten van een vennootschap onder firma als eenmanszaak. In de opdrachtbevestiging zijn de voorwaarden die in de overeenkomst zouden moeten worden opgenomen als volgt omschreven:
- "intentie is om de vennootschap voort te zetten onder voorwaarde dat de verhuurder en kredietmaatschappij akkoord zijn;
- [naam vennoot] blijft verantwoordelijk voor betaling van € 500 aan zijn tante;
- het door [naam vennoot] ingebrachte geld blijft in de onderneming zonder dat er wordt verrekend;
- er wordt een concurrentie/relatiebeding opgesteld inhoudende dat (…);
- uitgangspunt is een straatverbod waarbij [naam vennoot] en zijn familie u niet meer lastig vallen, een en ander op straffe van een dwangsom;
- partijen zullen geen negatieve uitlatingen doen jegens elkaar;
- indien mogelijk vergoed [naam vennoot] de helft van de advocaatkosten aan u"
1.3 Verweerder heeft klaagster in dezelfde opdrachtovereenkomst bericht dat gelet op de aard van de werkzaamheden gefinancierde rechtsbijstand niet aan de orde is.
1.4 Verweerder heeft tot eind september 2014 werkzaamheden verricht voor klaagster en daarvoor vier declaraties gestuurd voor een totaalbedrag van € 1.110,19 incl. BTW. Klaagster heeft twee declaraties (totaal € 753,87) betaald. Uit de omschrijving op de bijgevoegde urenspecificatie blijkt dat naast contact met klaagster, derden en de wederpartij uitsluitend tijd is besteed aan het opstellen van de overeenkomst.
1.5 Op 8 oktober 2014 heeft de nieuwe raadsman van klaagster (ook haar gemachtigde in deze klachtprocedure) een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Blijkens de toevoegingsaanvraag is de toevoeging aangevraagd voor een 'geschil verbintenissenrecht' waaraan de volgende omschrijving is gegeven: "cliënte heeft een wajong uitkering. In het kader van resocialisatie is zij met toestemming UWV een v.o.f. gestart. Na vijf maanden is vennoot [naam vennoot] gestopt en dient de v.o.f. overeenkomst ontbonden te worden. [naam vennoot] wenst niet te participeren in de aangegane schulden!"
1.6 De aangevraagde toevoeging is verleend voor een 'geschil onrechtmatige daad'.
1.7 Verweerder heeft bij de Raad voor Rechtsbijstand nagevraagd of voor het geschil zoals omschreven in de opdrachtbevestiging d.d. 16 april 2014 recht geeft op een toevoeging. De Raad voor Rechtsbijstand heeft 28 oktober 2015 geantwoord dat dat op grond van art. 12 lid 2 sub e WRB niet het geval is. De zaak is niet toevoegingswaardig, ook al is de onderneming opgestart vanuit een toevoegingssituatie, aldus de Raad.
1.8 Bij brief van 7 november 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klaagster niet heeft gewezen op de mogelijkheid een toevoeging aan te vragen en geen toevoeging voor haar heeft aangevraagd maar haar heeft bijgestaan op betalende basis.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd. Hij stelt dat de werkzaamheden waarvoor klaagster hem opdracht heeft gegeven niet vallen onder een toevoeging en hij dus ook geen verplichting had een toevoeging voor klaagster aan te vragen.
4 BEOORDELING
4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.2 De raad stelt vast dat de werkzaamheden waartoe verweerder blijkens de door klaagster niet weersproken opdrachtbevestiging opdracht heeft gekregen en die blijkens de evenmin weersproken urenspecificaties ook daadwerkelijk zijn verricht, geen werkzaamheden zijn waarvoor gefinancierde rechtsbijstand wordt verleend. Dit blijkt uit artikel 12 lid 2 sub e Wet op de rechtsbijstand. Uit het klachtdossier blijkt niet dat sprake is van de in dat artikel genoemde uitzonderingen. Dat sprake is van een onderneming gestart uit een uitkeringssituatie maakt, anders dan klaagster betoogt, niet dat een toevoeging wel tot de mogelijkheden behoort. De Raad voor Rechtsbijstand heeft dit ook bevestigd in de onder 1.7 geparafraseerde email.
4.3 Dit betekent dat op verweerder geen verplichting rustte om klaagster te informeren over het aanvragen van een toevoeging en evenmin om een toevoeging aan te vragen. De omstandigheid dat klaagsters huidige advocaat wel een toevoeging heeft aangevraagd en gekregen maakt dit oordeel niet anders. Uit de toevoegingsaanvraag d.d. 8 oktober 2014 blijkt immers dat sprake is van een andere omschrijving van de werkzaamheden. De raad treedt niet in de beoordeling of die toevoeging terecht is verleend.
4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 27 augustus 2015.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 27 augustus 2015 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagster
en per gewone post aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-205 3702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.