Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:11

Zaaknummer

L 26 - 2014

Inhoudsindicatie

Onzorgvuldig gehandeld door niet bij de Raad voor Rechtsbijstand aan te geven dat recht bestond op vergoeding door derden van - een deel van - de kosten voor rechtsbijstand en evenmin melding te maken van de met de verzekeraar gemaakte afspraken.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond; enkele waarschuwing

Uitspraak

Beslissing van 12 januari 2015

in de zaak L26-2014

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

                                       

 

                                        klaagster

 

 

                                        tegen:

 

                                       

 

                                        verweerder

 

    

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 30 januari 2014 met kenmerk DOK317, door de raad ontvangen op 31 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 november 2014. Verweerder is verschenen. Klaagster dochter heeft de griffier bij brief d.d. 21 augustus 2014 bericht dat klaagster vanwege haar gezondheidstoestand zelf niet in staat is om ter zitting te verschijnen en heeft gevraagd of de zitting telefonisch kon worden bijgewoond. De griffier heeft klaagsters dochter bij brief d.d. 26 augustus 2014 bericht dat dit laatste niet mogelijk was, maar  dat klaagster niet verplicht is om te verschijnen en dat zij zich door iemand ter zitting kan laten vertegenwoordigen. Klaagster is niet ter zitting verschenen, noch heeft zij zich door iemand laten vertegenwoordigen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     De brief van de deken d.d. 30 januari 2014 met bijlagen;

-     De nagekomen brief van klaagsters dochter d.d. 21 augustus 2014;

-     De nagekomen brief van verweerder d.d. 27 oktober 2014 met bijlage.

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een letselschadezaak en in klaagsters echtscheidingszaak. In de beide zaken is klaagster door het Juridisch Loket doorverwezen naar verweerder. Verweerder heeft bij de Raad voor Rechtsbijstand voor beide zaken een toevoeging aangevraagd en verkregen. De op de toevoeging ter zake de letselschadezaak vermelde zaakcode luidt “0040 geschil medisch handelen” en de nadere omschrijving luidt “Vordering schadevergoeding”.

2.2      Klaagster had zelf een klacht ingediend bij de klachtencommissie van het ziekenhuis alwaar zij letsel had bekomen. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 april 2012. Verweerder heeft klaagster tijdens die mondelinge behandeling bijgestaan. Op 22 mei 2012 heeft verweerder het ziekenhuis aansprakelijk gesteld.

2.3      Op 29 oktober 2012 heeft het ziekenhuis aansprakelijkheid erkend. Verweerder heeft met het door de verzekeraar van de wederpartij ingeschakelde expertisebureau, hierna: “C”, onderhandeld over de hoogte van de te betalen schadevergoeding. Verweerder heeft bij brief d.d.  28 maart 2013 een schikkingsvoorstel geformuleerd waarin een schadevergoeding werd bedongen van € 11.350,20 en een vergoeding voor de door verweerder verrichte werkzaamheden van € 2.933,95 inclusief BTW. In het kader van de onderhandelingen heeft verweerder een concept-nota ten bedrage van € 2.933,95 aan C doen toekomen, waarbij gevoegd een urenspecificatie. Op de urenspecificatie was vermeld dat verweerder gedurende 10 uur en 10 minuten werkzaamheden had verricht in het dossier. In deze tijd was begrepen verweerders bijstand tijdens de mondelinge behandeling bij de klachtencommissie op 4 april 2012, hetgeen blijkens de urenspecificatie twee uur in beslag heeft genomen.

2.4      In mei 2013 is een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen klaagster en het ziekenhuis. Tussen partijen is overeengekomen dat aan klaagster een schadevergoeding ten bedrage van € 9.350,-- zou worden betaald en dat in verband met de door verweerder verrichte werkzaamheden een bedrag van € 2.750,-- inclusief BTW aan verweerder zou worden voldaan.

2.5      Verweerder heeft de ter zake de letselschadezaak verleende toevoeging ter declaratie ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. Bij besluit d.d. 26 juni 2013 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan verweerder op basis van vier uur een vergoeding toegekend van € 460,67.

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

via het Juridisch Loket is aangewezen als pro deo-advocaat maar zich daaraan niet heeft gehouden en zich voorts zonder dat klaagster daarvan wist eigenmachtig een schadevergoeding heeft toegekend.

 

4          VERWEER

4.1     Verweerder heeft aan klaagster medegedeeld dat hij voor zijn werkzaamheden een vergoeding zou ontvangen van de verzekeraar zodra aansprakelijkheid zou worden erkend. Klaagster vond dit heel begrijpelijk.  Het bedrag van € 2.750,-- is geen schadevergoeding die verweerder aan zichzelf heeft toegekend, maar betreft een vergoeding voor de door hem verrichte werkzaamheden.

4.2     Verweerder heeft aanvankelijk in de onderhandelingen bedongen dat door de wederpartij voor de door hem verrichte werkzaamheden een bedrag van € 2.933,95 inclusief BTW zou worden betaald. In het kader van de onderhandelingen heeft verweerder een concept-nota ten bedrage van € 2.933,95 aan C doen toekomen, waarbij gevoegd een urenspecificatie. Op de urenspecificatie was vermeld dat verweerder gedurende 10 uur en 10 minuten werkzaamheden had verricht in het dossier. In deze tijd was begrepen verweerders bijstand tijdens de mondelinge behandeling bij de klachtencommissie op 4 april 2012. C was niet bereid om in te stemmen met het bedongen bedrag van € 2.933,95 omdat verweerders bijstand tijdens de mondelinge behandeling bij de klachtencommissie niet voor vergoeding in aanmerking kwam, hetgeen gebruikelijk is in letselschadezaken. Om die reden is de vergoeding voor de door verweerder verrichte werkzaamheden naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 2.750,-- inclusief BTW.

4.3     Omdat verweerders bijstand tijdens de mondelinge behandeling bij de klachtencommissie niet door klaagsters wederpartij werd vergoed, heeft verweerder de toevoeging ter declaratie ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. Verweerder heeft niet bij de Raad voor Rechtsbijstand aangegeven dat recht bestond op vergoeding door derden van de kosten voor rechtsbijstand en heeft evenmin melding gemaakt van de met C gemaakte afspraken. De Raad voor Rechtsbijstand heeft verweerder op basis van vier uur een gefixeerd bedrag van € 460,67 toegekend.

 

5       BEOORDELING

5.1     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt naar het oordeel van de raad dat het klaagster duidelijk moet zijn geweest dat de verzekeraar aan verweerder een vergoeding zou betalen ter zake de door hem verrichte werkzaamheden. Dit volgt uit de brief van verweerder aan C d.d. 28 maart 2013, waarbij gevoegd verweerders conceptnota. Verweerder heeft op 28 maart 2013 een kopie van deze brief toegestuurd aan klaagster. Voorts heeft verweerder bij brief d.d. 11 juli 2013 aan klaagster verduidelijkt dat de verzekeraar een vergoeding betaalt voor de advocaatkosten indien aansprakelijkheid wordt erkend. De raad is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat in het kader van de met C getroffen regeling is afgesproken dat aan hem een bedrag van € 2.750,-- inclusief BTW zou worden betaald voor de door hem verrichte werkzaamheden. In letselschadezaken is het gebruikelijk dat, nadat de aansprakelijke partij de aansprakelijkheid heeft erkend, deze een vergoeding betaalt voor de kosten van rechtsbijstand

5.2     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt voorts dat verweerder, nadat hij met C een minnelijke regeling tot stand had gebracht, de in de letselzaak verkregen toevoeging niet heeft laten intrekken, maar ter declaratie heeft ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. Bij besluit d.d. 26 juni 2013 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan verweerder op basis van vier uur een vergoeding toegekend van € 460,67.

5.3     Verweerder heeft gesteld dat het feit dat hij, naast de van de verzekeraar ontvangen vergoeding voor zijn werkzaamheden ten bedrage van € 2.750,-- inclusief BTW, de toevoeging ter declaratie heeft ingediend, werd gerechtvaardigd door het feit dat C niet bereid was om voor verweerders bijstand tijdens de mondelinge behandeling bij de klachtencommissie een vergoeding te betalen.

5.4     Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt weliswaar dat verweerder in de onderhandelingen aanvankelijk ter zake de kosten van rechtsbijstand een bedrag van € 2.933,95 inclusief BTW heeft bedongen en dat uiteindelijk een bedrag van € 2.750,-- inclusief BTW is overeengekomen, doch niet is gebleken dat de oorzaak van de vermindering van het door verweerder bedongen bedrag was gelegen in het feit dat C niet bereid was om voor verweerders bijstand tijdens de mondelinge behandeling bij de klachtencommissie een vergoeding te betalen.

5.5     Verweerder heeft voorts desgevraagd ter zitting verklaard dat hij bij gelegenheid van het ter declaratie indienen van de toevoeging niet bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft aangegeven dat recht bestond op vergoeding door derden van de kosten voor rechtsbijstand en dat hij evenmin melding heeft gemaakt van de met C gemaakte afspraken.

5.6     Gedragsregel 23 bepaalt dat een advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden. De raad is van oordeel dat verweerder, door niet bij de Raad voor Rechtsbijstand aan te geven dat recht bestond op vergoeding door derden van de kosten voor rechtsbijstand en evenmin melding te maken van de met C gemaakte afspraken, onzorgvuldig heeft gehandeld. Verweerder kan hiervan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De raad acht voorstelbaar dat bij klaagster onduidelijkheid is ontstaan over de aan verweerder verstrekte vergoedingen.

5.7     De raad is op basis van het voorgaande van oordeel dat de klacht in zoverre gegrond is.

 

        6        MAATREGEL

6.1     Verweerder heeft niet de vereiste zorgvuldigheid als bedoeld in gedragsregel 23 betracht. De raad acht een enkele waarschuwing een passende maatregel.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht gegrond voor zover deze betreft de handelwijze van verweerder bij het declareren van de toevoeging en legt ter zake aan verweerder op een enkele waarschuwing.

 

Aldus gegeven door mw. mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. R.G.A.M. Theunissen, M.B.Ph. Geeraedts, L.J.G. de Haas en A. Groenewoud , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2015 .

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 13 januari 2015

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klaagster

-        verweerder

 

en per e-mail verzonden aan:

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder/verweerster

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager/klaagster

-        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg

 

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.         Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl