Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:107

Zaaknummer

15-38

Inhoudsindicatie

Verweerster is voorzitter van de klachtencommissie van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering. Klager heeft bij die klachtencommissie een klacht ingediend en die klacht is afgewezen. Klager beklaagt zich nu over verweerster. De voorzitter oordeelt dat niet gebleken is dat verweerster zich bij de uitoefening van haar werkzaamheden als voorzitter van de klachtencommissie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Klacht is kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 30 maart 2015

in de zaak 15-38

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw [naam]

[adres]

klaagster

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 11 maart 2015 met kenmerk RvT 14-0302 door de raad ontvangen op 12 maart 2015, en van de stukken die zijn vermeld op de zich bij deze brief bevindende inventarislijst en die zijn genummerd van 1 tot en met 7.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.2    Verweerster is voorzitter van de klachtencommissie van het [naam instelling].

1.3    Klaagster heeft, met bijstand van haar advocaat mr. S., een klacht ingediend bij die klachtencommissie. Deze klacht is behandeld op een hoorzitting van de klachtencommissie. Klaagster is zelf niet aanwezig geweest bij die hoorzitting. Haar advocaat heeft de hoorzitting wel bijgewoond. Verweerster fungeerde tijdens die hoorzitting als voorzitter.

1.4    De klacht van klaagster is door de klachtencommissie ongegrond verklaard.

1.5    Conform de procedure die geldt bij de klachtencommissie van het [naam instelling] heeft klaagster enkele weken na de beslissing op de klacht een brief ontvangen van de directeur van het [naam instelling] waarin onder meer aan klaagster is bericht dat, indien zij niet tevreden is over de beslissing of de wijze van klachtbehandeling, zij zich tot de Nationale Ombudsman kan wenden. Tegen de beslissing van de klachtencommissie staat geen hoger beroep open.

1.6    Bij brief van 30 september 2014, bij de deken ingekomen op 23 oktober 2014, heeft klaagster de onderhavige klacht bij de deken ingediend. 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door in haar hoedanigheid van voorzitter van de klachtencommissie van het [naam instelling]:

a)    zich partijdig te hebben gedragen;

b)    niet aan waarheidsvinding te hebben gedaan;

c)    de aan haar voorgelegde kwestie niet (voldoende) onderzocht te hebben en belangrijke stukken buiten beschouwing te hebben gelaten.

2. 2    Klaagster stelt dat de klachtencommissie ‘gewoon het verweerschrift van het [naam instelling] heeft overgenomen’ en heeft nagelaten inhoudelijk onderzoek te verrichten terwijl de stukken die de commissie had moeten onderzoeken wel aan hen overhandigd waren.

2.3    Ter toelichting op de klacht somt klaagster een aantal overwegingen uit het verweerschrift van het [naam instelling] en uit de beslissing op en geeft zij aan waarom zij het niet eens is met die overwegingen. Klaagster stelt dat verweerster harde bewijzen van haar kant heeft genegeerd om op die manier de klacht ongegrond te verklaren.

3    VERWEER

3.1    Verweerster stelt zich primair op het standpunt dat klaagster niet ontvankelijk is omdat de klacht betrekking heeft op werkzaamheden die zij niet in haar hoedanigheid van advocaat verricht.

3.2    Voorts heeft verweerster in haar brieven aan de deken beschreven hoe de feitelijke gang van zaken tijdens en na de behandeling van de klacht van klaagster door de klachtencommissie is geweest.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.3    De klacht is ontvankelijk. Het in de artikelen 46 en verder van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het tuchtrecht voor advocaten gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De enkele stelling van klaagster dat van zodanig handelen sprake is, maakt dat zij in haar klacht kan worden ontvangen. Vervolgens zal de voorzitter het handelen van verweerster aan de hand van deze maatstaf toetsen. Daarbij komt  aan de orde of de klacht, naast ontvankelijk, ook inhoudelijk juist is.

ad klachtonderdeel a)

4.4    Dit klachtonderdeel wordt door klaagster op geen andere wijze onderbouwd dan door de stelling dat zij het niet eens is met de uitkomst van de klachtprocedure. Het enkele feit dat de klacht ongegrond is verklaard betekent niet dat verweerster zich partijdig heeft gedragen en daarmee het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel b) en c)

4.5    Ook deze klachtonderdelen worden door klaagster onderbouwd door aan te geven dat en waarom zij het niet eens is met de beslissing van de klachtencommissie. Het is echter niet de taak van de tuchtrechter om een beslissing van een klachtencommissie te beoordelen.

4.6    Op geen enkele wijze is gebleken dat verweerster zich bij de uitoefening van haar werkzaamheden als voorzitter van de klachtencommissie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Ook deze klachtonderdelen zijn daarom kennelijk ongegrond.

BESLISSING

Wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 30 maart 2015.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 30 maart 2015 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

•    klaagster

en per gewone post aan:

•    verweerster

•    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

•    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten