Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:132

Zaaknummer

14-345A

Inhoudsindicatie

Klacht van leerkracht over sommatiebrief aan school in het kader van verstrekken informatie aan ouder die met het gezag belast is. Brief bevat beschuldigingen en beledigingen zonder enige feitelijk aanknopingspunt. De uitlatingen dienen geen enkel doel. Onnodig grievend. Enkele waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 18 mei 2015

in de zaak 14-345A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

gemachtigde:

mr.

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 15 december 2014 met kenmerk PvRA/AvO 4014-0515, door de raad ontvangen op 16 december 2014 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 maart 2015 in aanwezigheid van partijen en de gemachtigde van klaagster. De klacht is gevoegd behandeld met de klacht in de zaak 14-344A. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor genoemde brieven van de deken;

- de stukken genummerd 1 t/m 14, genoemd in de brieven van de deken.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster is leerkracht van een basisschool. De zoon van cliënte van verweerster (hierna: de leerling) is leerling op de betreffende basisschool geweest, in de klas van klaagster.

2.3 De ouders van de leerling zijn verwikkeld in een juridische procedure over, onder meer, de omgangsregeling met en het ouderlijk gezag over de leerling. De cliënte van verweerster (hierna ook: de moeder) heeft eenhoofdig gezag.

2.4 Klaagster heeft in mei 2014 de moeder gewaarschuwd in verband met een uitlating van de leerling. De leerling (destijds 4 jaar oud) zou tegen een vriendje hebben gezegd dat zijn vader had gezegd dat hij (de leerling) binnenkort dood zou gaan. Hierop heeft de moeder haar zoon opgehaald. Vervolgens heeft de cliënte van verweerster de omgangsregeling met de vader opgeschort.

2.5 Op 19 mei 2014 heeft klaagster een e-mail gestuurd aan de vader van de leerling. Daarin heeft zij vermeld dat zij de moeder heeft gesproken. Ook vermeldt zij dat de moeder een verwijzing voor de kinderpsycholoog heeft gevraagd, hetgeen de vader al wist. De leerkracht wijst er nog op dat zij de moeder heeft gezegd het van belang te vinden dat de ouders in gesprek moesten blijven en dat het voor de leerling niet goed voelde dat hij zonder overleg bij de vader was weggehaald. Verder schrijft klaagster dat zij van de moeder heeft begrepen dat er mailcontact is tussen de ouders en dat de moeder het advies van de psycholoog wil afwachten alvorens het contact tussen vader en leerling wordt hersteld.

2.6 Verweerster heeft de school op 24 juni 2014 een brief gestuurd waarin de school (en klaagster) worden gesommeerd geen informatie meer te verstrekken aan de vader van de leerling. Verweerster verwijt klaagster een te persoonlijk contact met de vader te onderhouden, door te mailen via privé-email. Verweerster stelt in haar brief te overwegen de school, en met name klaagster, in rechte te betrekken. Verweerster schrijft voorts 'achteraf kan de school na het verkrijgen van deze informatie [bedoeld is de brief] niet melden dat zij "niet op de hoogte zijn geweest", mochten er onverhoopt ongelukken gebeuren.' Over klaagster schrijft verweerster: '[Klaagster] is niet gekwalificeerd om zich bezig te houden met de psychologische ontwikkeling van [de leerling] noch om diagnoses te stellen. Zij is ook geen mediator en eveneens geen advocaat. Zij heeft wel last van beroepsverwarring.'

2.7 Bij brief van 7 juli 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij zich schofferend, insinuerend, suggestief, onfatsoenlijk en niet ter zake doende en daarmee onnodig grievend jegens klaagster heeft uitgelaten;

b) zij het klaagster heeft bemoeilijkt informatie over de ontwikkeling van de leerling aan beide ouders te verschaffen;

c) zij klaagster ervan heeft beticht een rol te willen spelen als mediator en ten onrechte heeft gesteld dat klaagster via de achterdeur informatie heeft verschaft aan de vader en voorts door hem onder druk zou zijn gezet. Ook heeft zij gesteld dat klaagster zich uitsluitend moet bezighouden met de veiligheid van de leerling;

d) zij heeft gedreigd klaagster in rechte te betrekken in een geschil waarin klaagster geen partij is.

3.2 Klaagster heeft toegelicht dat zij zich op geen enkele wijze als psycholoog of mediator heeft opgesteld en dat zij de kwalificatie 'beroepsverwarring' denigrerend, onacceptabel en ontoelaatbaar vindt. Klaagster betwist dat zij via privé e-mail contact heeft onderhouden met de vader van de leerling. Eveneens betwist zij dat de contacten die zij wel heeft onderhouden (het sturen van een enkele e-mail) ontoelaatbaar zouden zijn.

4 VERWEER

4.1 Verweerster is van oordeel dat zij op goede gronden een stevige sommatiebrief heeft gestuurd. De veiligheid van de zoon van haar cliënte was in het geding.

5 BEOORDELING

5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 ingrijpend gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a), b), c) en d)

5.2 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling nu de klachtonderdelen b), c) en d) een uitwerking zijn van klachtonderdeel a).

5.3 Klaagster is niet de geadresseerde van de brief waar de klacht op ziet, dat is de werkgever van klaagster, de school. Desalniettemin heeft klaagster belang bij haar klacht nu de brief (ook) over haar gaat en kwalificaties over haar bevat. Het doel van de brief was kennelijk ook om klaagster te bereiken nu de brief ook een expliciete sommatie aan het adres van klaagster bevat. Verweerster heeft er ook rekening mee moeten houden dat haar brief met de desbetreffende leerkracht (klaagster) zou worden besproken.

5.4 Vooropgesteld moet worden dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Die vrijheid vindt haar begrenzing, onder meer, in de plicht van de advocaat om zich niet onnodig grievend uit te laten over de wederpartij. Een advocaat dient zich van hoogst ernstige beschuldigingen te onthouden indien hij zich niet over de gegrondheid daarvan kan uitlaten. Hij dient zich dan te bedienen van een andere en minder incriminerende stellingname om het beoogde doel te bereiken.

5.5 De brief bevat een aantal niet of onvoldoende onderbouwde stellingen. Zo is uit het klachtdossier niet gebleken dat klaagster op enig moment via haar privé-emailadres contact met de vader heeft gehad. Verweerster heeft geen enkel stuk overgelegd waaruit dat blijkt. De e-mailcorrespondentie (via het schooladres) die wel is overgelegd is beperkt (één e-mail) en zakelijk van aard. Van een 'veel te persoonlijk contact' zoals verweerster schrijft is in het geheel niet gebleken. Verweerster heeft evenmin nader onderbouwd aan welke wettelijke bepalingen klaagster zich niet heeft gehouden. Ook is uit het klachtdossier niet duidelijk geworden op welke wijze klaagster zich zou hebben beziggehouden met de psychologische ontwikkeling van de leerling of diagnoses zou hebben gesteld. Uit het klachtdossier blijkt evenmin dat klaagster als mediator heeft willen optreden. Wel blijkt uit de stukken dat zij geadviseerd heeft met een mediator te praten.

5.6 De beschuldigingen die verweerster in de brief aan het adres van klaagster uit, zijn ernstig. De raad heeft, zoals uit het voorgaande blijkt, op basis van het klachtdossier niet kunnen vaststellen dat de beschuldigingen een feitelijke grondslag hebben.

5.7 Verweerster heeft met haar brief willen bereiken dat klaagster geen informatie meer verstrekt aan de vader van de leerling. Verweerster stelt zich, namens haar cliënte, kennelijk op het standpunt dat sprake is van de uitzondering in artikel 1:377c BW inhoudende dat het belang van het kind zich verzet tegen informatieverstrekking aan de niet met het gezag belaste ouder. Ofschoon het verweerster vrijstond namens haar cliënte dat standpunt in te nemen is niet gebleken waarom de beschuldigingen aan het adres van klaagster nodig waren om het gewenste doel te bereiken. De raad is met klaagster van oordeel dat de uitlating van verweerster aan het adres van klaagster dat zij last heeft van beroepsverwarring onnodig grievend is. Verweerster heeft gelet op het ontbreken van een deugdelijke feitelijke grondslag voor die bewering, niet de functionaliteit van die uitlating duidelijk kunnen maken. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat verweerster zich bewust had moeten zijn van de (kwetsbare) positie van de leerkracht in een situatie als de onderhavige. Het dreigen met een procedure tegen met name de leerkracht is voorts onnodig grievend nu ook de school al is aangeschreven.

5.8 Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel a) gegrond en behoeven de overige onderdelen geen aparte beoordeling.

6 MAATREGEL

6.1 De raad acht gelet op de gegrondverklaring van klachtonderdeel a) het opleggen van de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden. De raad neemt daarbij in aanmerking dat verweerster geen blijk heeft gegeven van enige reflectie op haar eigen handelen en tevens heeft aangegeven dat haar cliënte milder is dan zijzelf. De onnodig grievende uitlatingen komen dus volledig voor rekening van verweerster.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart

- klachtonderdeel a) gegrond;

- verstaat dat de overige klachtonderdelen geen aparte beoordeling behoeven;

- legt aan verweerster op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.G. van Marwijk Kooy, M. Middeldorp, M.W. Schüller, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. J.H. Bennaars als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2015.

 

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 mei 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van klachtonderdeel c, hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdelen a en b, hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl