Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:78

Zaaknummer

15-054A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Uitlatingen in processtuk niet onnodig grievend. Voldoende genuanceerd en bovendien voldoende aanwijzingen dat stellingen juist zijn.

Uitspraak

Beslissing van 23 maart 2015

in de zaak 15-054A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 26 februari 2015 met kenmerk PvRA/JtH 4014-0607, door de raad ontvangen op 27 februari 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is met zijn echtgenote verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Verweerder staat de echtgenote (hierna: de vrouw) bij.

1.3 Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorde een auto. Deze auto was in gebruik bij de vrouw. Toen de vrouw met de auto op bezoek was bij haar zuster heeft klager de auto opgehaald en vervolgens verkocht.

1.4 Klager heeft een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend bij de Rechtbank Amsterdam. Verweerder heeft namens de vrouw een verweerschrift, houdende zelfstandig tegenverzoek ingediend. In dat verweerschrift zijn ten aanzien van (het ophalen van) de auto de volgende passages opgenomen:

'Waarschijnlijk heeft de man, die politieagent is, daarbij misbruik makend van zijn positie en bevoegdheden, de auto getraceerd danwel laten traceren door bevriende collega's, zodat hij in staat zou worden gesteld de auto weg te halen'

en

'De man laat, zonder overleg hierover, de auto bij de vrouw stelen'

1.5 Bij brief van 15 augustus 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij met het opnemen van de onder 1.4 geciteerde passages in een processtuk:

a) in strijd met gedragsregel 30, namens zichzelf stellingen heeft ingenomen dan wel gegevens heeft verstrekt die niet juist zijn, althans waarvan de juistheid niet is aangetoond;

b) in strijd met gedragsregel 31, onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten door de onder 1.4 geciteerde passages op te nemen in een processtuk.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft de klacht gemotiveerd weersproken, op welk verweer hierna waar relevant zal worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 ingrijpend gewijzigd. Op klachten – waaronder de raad in dit verband ook bezwaren van de deken en verzoeken op grond van artikel 60ab of 60b e.v. rekent - die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing . De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Vooropgesteld moet worden dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Die vrijheid vindt haar begrenzing, onder meer, in de plicht van de advocaat om zich niet onnodig grievend uit te laten over de wederpartij. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

Ad klachtonderdeel a)

4.3 Volgens klager heeft verweerder in een processtuk mededelingen gedaan die feitelijk onjuist zijn, althans waarvan de juistheid niet is aangetoond. Door klager is echter niets gesteld waaruit blijkt dat verweerder wist of behoorde te weten dat de beweringen van zijn cliënte, waarnaar de gewraakte citaten op zien, feitelijk onjuist waren. Vast staat dat klager de betreffende auto, op dat moment in gebruik bij klaagster die bij haar zuster op bezoek was, heeft weggenomen of heeft doen wegnemen. Klager heeft niet betwist dat zijn advocaat -  nadat door de vrouw aangifte was gedaan tegen klager - persoonlijke eigendommen van de vrouw, die in de auto lagen, heeft terugbezorgd zoals verweerder in de stukken naar voren heeft gebracht. Bovendien heeft verweerder door het gebruik van het woord 'waarschijnlijk' de betreffende stelling genuanceerd tot een aanname. Uit het betreffende processtuk blijkt overigens in voldoende mate dat verweerder de standpunten van zijn cliënte weergeeft en niet zijn eigen standpunten. Er is geen sprake van een uitzonderingsgeval als bedoeld in de hierboven omschreven algemene toetsingsmaatstaf. Klachtonderdeel a) is gelet hierop kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 Klager verwijt verweerder zich onnodig over hem te hebben uitgelaten. Gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen en op de context waarin de stellingen zijn geponeerd, zijn de stellingen – inclusief het gebruik van de term 'stelen' –  functioneel en niet onnodig grievend. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 23 maart 2015.

Griffier  Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 23 maart 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.