Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-06-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2015:170
Zaaknummer
15-083A
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Wraking. Verzoek ongegrond, geen feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de raad niet onpartijdig is. Wraking van de wrakingskamer buiten behandeling gesteld wegens misbruik van recht.
Uitspraak
Beslissing van 29 juni 2015
in de zaak 15-083A
naar aanleiding van de wrakingsverzoeken van:
verzoeker
tegen:
mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, N.M.N. Klazinga, K. Straathof en J.J. Trap, advocaat-leden.
verweerders
Verloop van de procedure
Bij de raad van discipline in het ressort Amsterdam, hierna: de raad, is een klachtzaak aanhangig onder nummer 14-253A met verzoeker als klager. De klacht van verzoeker is bij beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van 13 oktober 2014 kennelijk ongegrond verklaard. Verzoeker is hiertegen in verzet gekomen bij verzetschrift van 24 oktober 2014 (abusievelijk gedateerd 24 oktober 2013), door de raad ontvangen op 27 oktober 2014. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het verzet op 10 maart 2015 heeft verzoeker een verzoek gedaan tot wraking van de voorzitter en alle advocaat-leden van de raad. De voorzitter en de leden van de raad hebben niet in de wraking berust en hebben bij brief van 24 maart 2015 verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek. Het wrakingsverzoek is op 1 juni 2015 behandeld ter zitting van de wrakingskamer van de raad. Verzoeker heeft, aan het einde van de mondelinge behandeling, de voorzitter en de leden van de wrakingskamer gewraakt. Verzoeker heeft dit mondeling gedaan. De voorzitter noch de leden hebben berust in de wraking. De wrakingskamer heeft kennis genomen van: Het klachtdossier in de zaak 14-253A, De beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van 13 oktober 2014, Het verzetschrift van 24 oktober 2014 van verzoeker, Het proces-verbaal van de zitting van 10 maart 2015, Het wrakingsverzoek van 10 maart 2015, Het verweer van de gewraakte voorzitter en leden van 24 maart 2015.
De wrakingsverzoeken
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek van 10 maart 2015 het navolgende ten grondslag gelegd. Verzoeker is van mening dat de voorzitter en de leden van de raad niet onpartijdig zijn. Hij stelt daartoe dat de voorzitter leden heeft laten installeren zonder specifieke kennis van het omgevings-, appartements- en contractenrecht. Ook verwijt verzoeker de voorzitter een korte spreektijd toe te staan en allerlei beslissingen voorafgaand aan de zitting te hebben genomen zoals het weigeren een getuigenverhoor toe te staan. Verder maakt verzoeker bezwaar tegen de zittingstermijn van enkele van de gewraakte leden als ook van andere, niet bij deze zaak betrokken leden of plaatsvervangend voorzitters. Verzoeker stoelt zijn verzoek voorts op aanhoudende schending van de Advocatenwet door de voorzitter en verwijt de voorzitter dat zij geen aangifte heeft gedaan tegen – onder meer – één van de plaatsvervangend voorzitters. Ter zitting heeft verzoeker het wrakingsverzoek niet nader toegelicht, maar een lijst met 35 vragen aan en over de leden van de wrakingskamer voorgelezen. De wraking van de wrakingskamer van 1 juni 2015 heeft verzoeker niet anders toegelicht dan met de woorden 'ik kan niet winnen, maar jullie kunnen wel verliezen'.
verweer
Verweerders hebben op 24 maart 2015 een schriftelijke reactie gegeven op het wrakingsverzoek. Zij berusten niet in het wrakingsverzoek en verzoeken de wrakingskamer het verzoek af te wijzen.
BEOORDELING
De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De klacht (in de zaak 14-253A) is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. De wrakingskamer van de raad ziet, gelet op de samenhang, aanleiding de wrakingsverzoeken ook te beoordelen op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
Het wrakingsverzoek van de wrakingskamer van 1 juni 2015
Verzoeker heeft geen enkele grond aangevoerd voor het wrakingsverzoek. Uit de aard, inhoud van het wrakingsverzoek en de houding van verzoeker en zijn gemachtigden ter zitting concludeert de wrakingskamer dat verzoeker met zijn wrakingsverzoek geen rechtens relevante bedoelingen nastreeft en slechts blijk geeft van ongefundeerde achterdocht, argwaan en wantrouwen tegen de leden van de wrakingskamer en de raad van discipline in het algemeen. Verzoeker heeft ter zitting een reeks vragen gesteld waaruit de wrakingskamer afleidt dat verzoeker op zoek is naar feiten of omstandigheden waaruit zou blijken dat verzoeker moet vrezen voor een niet onpartijdige behandeling van zijn zaak. Het indienen van een wrakingsverzoek op grond van nog niet bestaande bezwaren is naar het oordeel van de wrakingskamer misbruik van recht. De wrakingskamer ziet geen aanleiding om een zitting te houden voor de behandeling van het wrakingsverzoek en zal het wrakingsverzoek dan ook niet in behandeling nemen. De wrakingskamer overweegt ten overvloede dat in geval van misbruik van het wrakingsmiddel de wrakingskamer bevoegd is dat misbruik zelf vast te stellen en om te bepalen dat een wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen. De wrakingskamer verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 14 mei 2008 (ECLI:NL:HR:2008:2364) en naar de uitspraak van het Hof van Discipline van 10 september 2010 (zaaknr. 5702).
Het wrakingsverzoek van 10 maart 2015
Op grond van het bepaalde in artikel 47 lid 2 van de Advocatenwet juncto artikel 512 Wetboek van Strafvordering kunnen de voorzitter en de leden van de raad worden gewraakt. Wraking is een middel dat partijen ten dienste staat om het hen, onder meer ingevolge artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens, toekomende recht op behandeling van hun zaak door (een) onpartijdige (tucht)rechter(s) af te dwingen. Wraking is mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de (tucht)rechte(r)lijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Van dergelijke feiten en omstandigheden kan in de eerste plaats sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij dan wel het voorliggende geschil. Wraking is voorts mogelijk als feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de tuchtrechter, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat de voorzitter en de leden van de raad uit hoofde van hun aanstelling geacht moeten worden onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de voorzitter en de leden jegens een partij enige vooringenomenheid hebben, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer van de raad zal het wrakingsverzoek aan de hand van deze en de in 4.5 en 4.6 weergegeven maatstaven beoordelen. Niet is gebleken dat de gewraakte voorzitter en leden onvoldoende kennis hebben om het verzet van verzoeker te behandelen. Zou dit al zo zijn, dan is er geen enkel verband met de onpartijdigheid. Van door de voorzitter genomen beslissingen, anders dan het verzoeker toestaan dat ter zitting stukken worden overgelegd, is evenmin gebleken zodat het verzoek op dit punt feitelijke grondslag mist. Verweerders merken terecht op dat het niet aan de raad of de voorzitter van de raad is te oordelen over de benoeming of herbenoeming van de leden. Anders dan verzoeker kennelijk veronderstelt, worden de leden van de raad niet benoemd door de voorzitter, maar door het College van Afgevaardigden van de Nederlandse Orde van Advocaten. Van schendingen van de Advocatenwet zoals door verzoeker gesteld is de wrakingskamer niet gebleken en verzoeker heeft dit ook niet verder onderbouwd met relevante feiten. Evenmin is duidelijk geworden waarom de onpartijdigheid van de voorzitter in het geding is nu geen strafrechtelijke aangifte is gedaan tegen – onder meer – één van de plaatsvervangend voorzitters. Verzoeker heeft dit niet nader toegelicht. Het voorgaande brengt mee dat het wrakingsverzoek ongegrond is. Gelet op de aard van het wrakingsverzoek en de wraking van de wrakingskamer, bestaat de gerede kans dat verzoeker de raad tijdens de volgende zitting opnieuw op lichtvaardige gronden zal wraken. De wrakingskamer bestempelt dit als misbruik van recht en zal daarom op grond van het bepaalde in artikel 47 lid 2 Advocatenwet en artikel 515 lid 4 Sv bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.
BESLISSING
De wrakingskamer van de raad van discipline:
bepaalt dat het wrakingsverzoek van 1 juni 2015 buiten behandeling wordt gelaten; wijst het wrakingsverzoek van 10 maart 2015 af; bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek evenmin in behandeling zal worden genomen; bepaalt dat de inhoudelijke behandeling van zaak 14-253A zal plaatsvinden op 28 september 2015.
Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. S. Wieberdink, M.W. Schüller, B.J. Sol, C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. J.H. Bennaars als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juni 2015.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 29 juni 2015 per aangetekende brief verzonden aan partijen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.