Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:65

Zaaknummer

14-227dH

Inhoudsindicatie

Klacht over kwaliteit eigen advocaat.Niet gebleken dat verweerster onvoldoende gespecialiseerd is in familierecht. Het vragen van deskundigenadviezen was gerechtvaardigd en klaagster was ook akkoord met het inwinnen van de adviezen. Voldoende overleg over strategie en keuze tussen procederen en onderhandelen. Verweerster had soms kordater kunnen optreden, maar geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

Uitspraak

Beslissing van 10 maart 2015

in de zaak 14-227dH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 augustus 2014 met kenmerk K014 2014 bm/cvo heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van die raad van discipline gebracht.

1.2 De griffier van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag heeft bij brief van 18 augustus 2014 het klachtdossier doorgestuurd naar het Hof van discipline met het verzoek de klacht op grond van artikel 46a lid 3 van de Advocatenwet naar een andere raad te verwijzen, nu verweerster plaatsvervangend lid van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag is.

1.3 Bij beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 25 augustus 2014, nummer 7251, door nagenoemde raad ontvangen op 26 augustus 2014, is de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) aangewezen voor de behandeling van de klacht.

1.4 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 januari 2015. Na afwijzing van haar verzoek tot aanhouding heeft klaagster de zitting verlaten en is de zaak verder behandeld in aanwezigheid van verweerster, waarbij zij zich heeft laten bijstaan door haar gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

- De hiervoor genoemde beslissing van het hof en de brief van de deken, met bijlagen;

- De (fax)brieven van klaagster gedateerd 1 januari 2015 en 9 januari 2015.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster is gehuwd geweest. Het huwelijk is in 2003 geëindigd door echtscheiding.

2.3 De afwikkeling van huwelijksgoederengemeenschap tussen klaagster en haar voormalig echtgenoot (hierna: de man) heeft tot een conflict tussen klaagster en de man geleid. De man is via twee (holding)vennootschappen aandeelhouder van een groot accountantskantoor. De aandelen in de holding zijn, naast andere bestanddelen, bestanddeel van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Partijen zijn het erover eens dat de aandelen aan de man moeten worden toebedeeld maar verschillen van mening over de waarde de aandelen en het peilmoment van waardering. Ook twistten partijen nog over de waarde van hun woningen De man heeft zich vanaf 2003 op het standpunt gesteld dat klaagster niets meer van hem heeft te vorderen, maar dat hij juist een (bescheiden) vordering op haar heeft.

2.4 Verweerster heeft klaagster vanaf medio 2008 tot eind 2013 bijgestaan, onder meer in de verdelingskwestie. In mei 2009 heeft verweerster namens klaagster de advocaat van de man bericht over het standpunt van klaagster. In oktober 2009 reageert de man via zijn advocate met een schikkingsvoorstel waarin hij bereid is een bedrag van € 20.000,- aan klaagster te betalen. Dit voorstel wordt door klaagster niet geaccepteerd.

2.5 Eind 2009/begin 2010 wordt een eerste concept dagvaarding door verweerster opgesteld. Er blijken nog veel onduidelijkheden en vragen te zijn. In overleg met klaagster worden deskundigen ingeschakeld. Het gaat om een deskundige die de aandelen kan waarderen, en om hoogleraren die uitsluitsel kunnen geven op de vraag of de uitgekeerde dividenden op de aandelen als vruchten moeten worden gezien van het gemeenschappelijke vermogen.

2.6 In november 2010 wordt namens de man een nieuw schikkingsvoorstel gedaan waarbij hij bereid is een bedrag van 239.423,- te betalen. De man weigert evenwel inzage te geven in de wijze waarop hij het aangeboden bedrag heeft berekend.

2.7 De man is vervolgens, in juni 2011, bereid om naast het eerder genoemde bedrag een netto-bedrag van (afgerond) € 105.000,-- aan klaagster te betalen voor de afwikkeling van het pensioen. Begin 2012 wordt namens klaagster een tegenvoorstel gedaan, waarop namens de man niet, althans niet bevredigend wordt gereageerd.

2.8 Verweerster pakt de werkzaamheden aan de dagvaarding weer op en opnieuw wordt, met instemming van klaagster een deskundige geraadpleegd. De verdelingszaak ligt vervolgens, op verzoek van klaagster stil tussen maart en eind augustus 2012 in verband met juridische problemen rondom haar zoon. Verweerster heeft klaagster ook in deze kwestie bijgestaan.

2.9 Begin 2013 is de dagvaarding tot verdeling in concept gereed. Verweerster wil op dat moment nog advies inwinnen van een procesrechtelijk deskundige advocaat waar het gaat het instellen van een eis ex artikel 843a Rv. en om het formuleren van het verzoek tot benoeming van een deskundige. In de zomer 2013 is verweerster op verzoek van klaagster een kort geding gestart om een nader voorschot op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van de man te verkrijgen. De vordering is afgewezen en de reconventionele vordering die strekte tot levering van de aandelen door klaagster is toegewezen, onder last van dwangsommen.

2.10 Eind 2013 heeft klaagster bij verweerster haar beklag gedaan over de bijstand door verweerster. Zij kondigt aan een klacht in te dienen, tenzij verweerster haar een schadevergoeding van € 25.000,- betaalt. Klaagster en verweerster hebben over de klachten, en over de laatste onbetaalde declaratie, nog enkele weken gecorrespondeerd.

2.11 Bij brief met bijlagen van 10 februari 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerster niet in staat is gebleken dienstverlening te leveren die kan worden verwacht van een gespecialiseerde familierechtadvocaat met bijbehorend uurtarief;

b) verweerster ernstig tekort is geschoten in de door haar geleverde juridische dienstverlening doordat talloze fouten zijn gemaakt;

c) verweerster klaagster onnodig kosten heeft laten maken voor het inschakelen van deskundigen wier adviezen vervolgens niet zijn gebruikt.

d) verweerster de zaak niet voortvarend ter hand heeft genomen.

3.2 Klaagster heeft elke klacht uitvoerig met voorbeelden onderbouwd. Met betrekking tot klachtonderdeel a) wijst klaagster erop dat verweerster heeft gemeld onzeker te zijn over de dagvaarding en daar geen ervaring mee te hebben. Klachtonderdeel b) en c) heeft verweerster onder meer geadstrueerd door te stellen dat verweerster niet juridische onderbouwde standpunten innam, door te wijzen op de omstandigheid dat meerdere deskundigen zijn ingeschakeld en dat verweerster de opinies van die deskundigen niet altijd goed heeft geduid en niet heeft meegenomen in de conceptdagvaarding. Hierdoor zijn door haar onnodige kosten gemaakt. Ook voert klaagster aan dat verweerster de afspraken omtrent de strategie niet is nagekomen. Klaagster wilde dagvaarden, verweerster heeft uiteindelijk geen dagvaarding uitgebracht. Verweerster is blijven inzetten op een oplossing in goed overleg en onderneemt niets als de wederpartij ondanks verschillende ultimatums niet over de brug komt. Ook vindt klaagster dat haar vragen niet of onvoldoende worden beantwoord. Klachtonderdeel d) heeft klaagster toegelicht aan de hand van een uitgebreide tijdlijn met bijlagen waaruit naar haar oordeel blijkt dat zij in vijf jaar tijd niet dichter tot een oplossing is gekomen.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Het verweer zal waar relevant hierna aan de orde komen.

5 BEOORDELING

5.1  De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Uit het dossier is niet gebleken dat verweerster onvoldoende gespecialiseerd is in het familierecht. Verweerster heeft toegelicht dat haar opmerking dat zij onzeker is over de dagvaarding uitsluitend zag op het instellen van eis ex artikel 843a Rv en het daaraan gekoppelde verzoek tot benoeming van een deskundige. Dat zij daarvoor de ondersteuning van een andere advocaat, die daar wel ervaring mee heeft, had ingeroepen getuigt van een zorgvuldige aanpak, maar niet van een gebrek aan ervaring in het familierecht of met het opstellen van dagvaardingen in het algemeen. Het door verweerster gehanteerde uurtarief van € 210,- excl. BTW is daarbij niet dermate hoog dat een (nog) verdergaande specialisatie kan worden verwacht. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b) en c)

5.3 De raad is van oordeel dat, anders dan klaagster stelt, er geen aanwijzingen zijn dat verweerster standpunten heeft ingenomen die juridisch niet worden onderbouwd. Verweerster is er steeds open over geweest dat de stelling dat de uitgekeerde dividenden op de aandelen moeten worden gezien als vruchten van het gemeenschappelijk vermogen en dus voor verdeling in aanmerking komen een niet erg voor de hand liggende benadering was. Dat is ook de reden geweest dat hierover deskundigenadviezen zijn gevraagd. Verweerster heeft ook onvoldoende weersproken aangevoerd dat zij die adviezen heeft meegenomen in het opmaken van de dagvaarding, zij het niet altijd letterlijk onder verwijzing naar degene die het advies had gegeven. Niet kan worden gezegd dat verweerster hiermee een niet juridisch onderbouwd standpunt heeft ingenomen. Zij heeft een insteek voorgesteld die haar cliënte iets zou kunnen opleveren, maar die enigszins onconventioneel is.

5.4 Het is juist dat verweerster het advies van de deskundige die in is aangesteld om de aandelen te waarderen in eerste instantie niet juist heeft verwoord richting haar cliënte. Zij heeft dat tijdig hersteld. Hiervan kan niet worden gezegd dat sprake is van een tuchtrechtelijk verwijtbare tekortkoming. Hetzelfde geldt voor de verwarring die tussen verweerster en klaagster is ontstaan over het vragen van een ‘second opinion’ ten aanzien van de adviezen die zijn afgegeven door de hoogleraren familierecht/huwelijksvermogensrecht. Uit de stukken blijkt dat het de bedoeling van verweerster was om het standpunt ten aanzien van de dividenden nog eens extra te toetsen. Klaagster was in de veronderstelling dat een opinie zou worden gevraagd die ook als zodanig in een procedure zou worden gebruikt. Dit misverstand is eveneens tijdig door verweerster uit de weg geruimd.

5.5 Ten aanzien van het al dan niet volgen van de gekozen strategie oordeelt de raad als volgt. Uit het klachtdossier blijkt een zekere spanning tussen de wens van klaagster om te procederen en adviezen van verweerster om via onderhandelingen tot een resultaat te komen. Zo klaagt klaagster erover dat verweerster de tegenpartij niet dan wel onvoldoende aan de gestelde deadlines heeft gehouden en bij het negeren ervan niet heeft doorgezet. Verweerster heeft toegegeven dat zij eind 2012, nadat de zaak door eigen toedoen van klaagster stil had gelegen, in een stadium zaten dat zij tot dagvaarding (om de verdeling in rechte af te dwingen) had kunnen overgaan. Echter, zij heeft ook aangeven dat er in februari 2013 een arrest van de Hoge Raad kwam dat mogelijk nadelig was voor klaagster. Er is toen wederom om deskundig advies gevraagd. De insteek van verweerster om de zaak na het verstrijken van gestelde termijnen niet op de spits te drijven is niet onbegrijpelijk nu partijen nog steeds in een zekere fase van onderhandeling zaten en het in beginsel de voorkeur verdient om een geschil buiten de rechtszaal op te lossen. Verweerster heeft verder gemotiveerd uiteengezet waarom zij risico’s zag in een procedure. Zij heeft dat klaagster steeds voorgehouden en ook de vragen van klaagster steeds beantwoord. Alle stappen richting de wederpartij zijn in overleg met klaagster genomen en verweerster heeft de instructies van klaagster ook steeds opgevolgd. Van het negeren van instructies is niet, althans onvoldoende gebleken. Ook het inschakelen van deskundigen is steeds in overleg met klaagster gebeurd. Het ligt op de weg van de cliënte om, zodra zij het met de aanpak van de advocaat niet eens is, dit aan de advocaat duidelijk te maken. Deze kan dan trachten het verschil van mening te overbruggen en, als dit niet mogelijk blijkt, de werkzaamheden beëindigen. Uit het dossier blijkt dat klaagster steeds is geïnformeerd en ook steeds akkoord is gegaan met de te nemen stappen. Eerst eind 2013 heeft zij zich beklaagd over de aanpak. Het had op haar weg gelegen haar, kennelijk al langer bestaande twijfels, eerder met verweerster te bespreken. Dat verweerster talloze (inhoudelijke) fouten zou hebben gemaakt is de raad ook niet gebleken. De klachtonderdelen b en c zijn ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.6 Vooropgesteld moet worden dat verweerster is ingeschakeld om de verdeling tot stand te brengen. Het ligt op de weg van verweerster om daartoe een adequate strategie te bepalen en aan haar cliënte voor te houden. Uit het dossier blijkt dat veel overleg is geweest tussen klaagster en verweerster en dat ook zeker stappen zijn genomen om tot die verdeling te komen. Zoals bij de bespreking van klachtonderdeel b) al aan de orde is geweest, had het op de weg van klaagster gelegen (eerder) aan te kaarten dat zij het kennelijk niet eens was met de gekozen strategie. Daarentegen kan ook aan verweerster worden tegengeworpen dat zij in het belang van klaagster kordater had kunnen optreden, temeer  omdat verweerster werd ingeschakeld toen de echtscheiding al vijf jaar liep. Zoals hiervoor al overwogen, heeft verweerster toegegeven dat eind 2012 dagvaarden mogelijk was geweest (met alle risico’s van dien). Begin 2013 was zij voornemens om te gaan dagvaarden, ware het niet dat het verzoek om een voorschot voor klaagster op dat moment prioriteit had. Toen is een kort geding procedure gevoerd. Hoewel de raad met klaagster van oordeel is dat door verweerster voortvarender en soms kordater had kunnen worden gehandeld in de behandeling van de zaak en eerder het besluit genomen had kunnen worden om te gaan dagvaarden, is naar het oordeel van de raad geen sprake van een tuchtrechtelijk verwijtbare handelwijze. De raad neemt hierbij in aanmerking dat verweerster – en onvoldoende in de stukken door klaagster weersproken - heeft gesteld dat zij met de onderhandelingen de man in beweging heeft gekregen, dat hij uiteindelijk bereid is gebleken om de zaak voor een substantieel bedrag te schikken en dat dat ook is gebeurd op grond van nagenoeg dezelfde bedragen die verweerster ook in de onderhandelingen met de man had bereikt. Ook het laatste klachtonderdeel is daarmee ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. de Groot, E.C. Gelok, J.M. van de Laar, A.G. van Marwijk Kooy, leden, bijgestaan door mr. J.H. Bennaars als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2015.

 

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 maart 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag  

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl