Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:141

Zaaknummer

L 266 - 2014

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft eigenmachtig opgetreden door eigenmachtig de nalatenschap van de vader van klaagsters te beheren, door te weigeren rekening en verantwoording af te leggen, door in 2013 gronden van de nalatenschap te verpachten zonder fiat van de erfgenamen en door, zonder toestemming van de erfgenamen, gelden die aan erven toekomen te innen op zijn derdengeldrekening en zijn declaraties daarmee te verrekenen. Niet gedupliceerd in instructiefase deken, niet verschenen in de dekenkamer en ter zitting van de raad geen duidelijkheid verschaft.

Inhoudsindicatie

Klacht Gegrond. Schorsing twee weken.

Uitspraak

 

Beslissing van 15 juni 2015

in de zaak L266-2014

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klaagsters

 

 

 

tegen:

 

 

verweerder

 

    

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 9 oktober 2014 met kenmerk DOK14-011, door de raad ontvangen op 10 oktober 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 april 2015. Ter zitting zijn klaagster sub 1 en de heer H., die klaagster sub 2 krachtens door klaagster sub 2  gegeven volmacht ter zitting vertegenwoordigt, en verweerder verschenen . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     De brief van de deken d.d. 9 oktober 2014 met bijlagen;

-     De nagekomen brief van klaagsters d.d. 7 april 2015 met bijlagen.

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Klaagsters zijn de dochters van wijlen de heer B.M., hierna: “vader”. Verweerder heeft in 1979 in opdracht van vader een gerechtelijke procedure gestart teneinde de percelen, die hij in 1966 aan zijn dochter, mevrouw C.S., had verkocht, van haar terug te vorderen. Vader is op 15 oktober 1984 overleden. De gerechtelijke procedure is geëindigd bij arrest van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch d.d. 5 oktober 2005. Op basis van het arrest dienden de percelen door mevrouw C.S. te worden terug geleverd aan de overige erfgenamen van vader.

2.2      Tot 2005 werden de declaraties van verweerder, die na het overlijden van vader de gerechtelijke procedure namens de erven heeft voortgezet, door klaagster sub 1 voldaan van een tot de nalatenschap behorende bankrekening. Vanaf 2005 is verweerder feitelijk het beheer over de nalatenschap gaan voeren.

2.3      In 2012 hebben meerdere erfgenamen, waaronder klaagsters, aan verweerder medegedeeld dat zij niet wilden dat verweerder nog langer voor hen zou optreden.

2.4      Verweerder heeft in 2012 namens een negental erfgenamen, onder wie klaagster sub 1, bij de rechtbank Limburg een verzoek ingediend strekkende tot machtiging tot het te gelde maken van een aantal tot de nalatenschap behorende percelen. De tegeldemaking zou kunnen strekken tot voldoening van vorderingen van verweerder op de boedel ter zake van verleende rechtsbijstand, taxatiekosten, notariskosten en explootkosten. Een drietal erfgenamen, onder wie klaagster sub 2, heeft tegen het verzoek verweer gevoerd, terwijl klaagster sub 1 ter zitting een andere invulling van het verzoek heeft bepleit dan verweerder in het verzoekschrift had weergegeven. Het verzoek is bij beschikking d.d. 30 januari 2013 afgewezen, omdat een aantal erfgenamen bezwaren had tegen de door verweerder opgevoerde declaraties, zodat onvoldoende duidelijkheid bestond over de omvang van de schulden, terwijl er mogelijk voldoende andere liquide middelen voorhanden waren om de schulden te voldoen.

2.5      Een aantal van de tot de nalatenschap behorende percelen is vanaf 2008 verpacht aan de heer C. Verweerder heeft de pachtinkomsten geïnd op zijn derdengeldrekening en de gelden verrekend met de declaraties ter zake de door hem verrichte werkzaamheden en gemaakte kosten. In maart 2013 heeft verweerder aan de heer C. voorgesteld om een geliberaliseerde pachtovereenkomst te sluiten met ingang van 26 maart 2013 tot en met 30 november 2013 voor een pachtprijs van € 15.000,--. Bij e-mailbericht d.d. 15 juli 2013 heeft verweerder de heer C. verzocht om ter zake de eerste pachttermijn een betaling te verrichten van € 7.500,-- op de derdengeldrekening van zijn kantoor of op de bankrekening van L. B.V., zijnde een vennootschap van verweerder. Bij e-mailbericht d.d. 2 oktober 2013 aan de rechtsbijstandsverlener van de heer C. heeft verweerder verzocht om ter zake de tweede pachttermijn een betaling te verrichten van € 7.500,-- op de bankrekening van L. B.V.

2.6      Blijkens het vonnis van de pachtkamer te Roermond d.d. 17 april 2014 heeft verweerder vervolgens gevorderd de heer C. te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 15.000,-- en heeft verweerder, voor het geval de heer C. het bedrag van € 15.000,-- niet zou voldoen, een voorwaardelijke vordering tot ontruiming ingesteld. Bij vonnis d.d. 17 april 2014 is verweerder niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen, omdat hem naar het oordeel van de rechtbank geen zelfstandig vorderingsrecht toekwam. De rechtbank overwoog daartoe dat verweerder weliswaar had gesteld dat hij na het overlijden van de vader van een aantal erfgenamen de opdracht had gekregen om verdeling van de nalatenschap te bewerkstelligen, maar dat een dergelijke opdracht nog niet tot gevolg had dat verweerder daarmee in de plaats was getreden van de erfgenamen en in eigen naam kon optreden. Dat de pachtovereenkomst op verweerders naam was gesloten maakte dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders, nu verweerder had verklaard die overeenkomst namens de erfgenamen te hebben gesloten, zodat verweerder geen zelfstandig vorderingsrecht had. Op 15 mei 2014 heeft verweerder tegen dit vonnis appel ingesteld.

2.7      Een aantal erfgenamen, onder wie klaagsters, heeft zich voor rechtsbijstand gewend tot mr. L. Bij brief d.d. 11 april 2014 heeft mr. L. aan verweerder medegedeeld dat verweerder zich ten onrechte als procesadvocaat had opgeworpen voor een zevental erfgenamen, onder wie klaagster sub 1. Mr. L. heeft verweerder verzocht om de schriftelijke opdracht c.q. volmacht aan hem te tonen. Verweerder heeft niet aan dat verzoek voldaan.

2.8      Bij brief d.d. 8 januari 2014 hebben klaagsters een klacht tegen verweerder ingediend. Verweerder heeft hiertegen bij brief d.d. 19 maart 2014 verweer gevoerd. Bij brieven van 29 en 30 april 2014 hebben klaagster gerepliceerd. Ondanks meerdere verzoeken van de deken heeft verweerder niet gedupliceerd. Evenmin is verweerder verschenen bij de mondelinge behandeling in de dekenkamer op 16 september 2014. 

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij eigenmachtig heeft opgetreden door zonder opdracht de nalatenschap van vader te beheren, door te weigeren rekening en verantwoording af te leggen, door in 2013 gronden van de nalatenschap te verpachten zonder fiat van de erfgenamen en door gelden die aan erven toekomen te innen op zijn derdengeldrekening.

 

4          VERWEER

4.1     Verweerder heeft lange tijd een aantal van de elf erven bijgestaan in een procedure tegen een van de erven, mevrouw C.S. Verweerder is de ingebruikgeving van de gronden blijven regelen zolang de verdeling van de nalatenschap niet definitief was, dit in het belang van het waarde behoud van de nalatenschap, gezien de complexiteit van het pachtrecht en het onderhoud van de grond. Verweerder is nooit gevraagd om rekening en verantwoording af te leggen. Verweerder heeft de declaraties ter zake de door hem verrichte werkzaamheden verrekend met op zijn derdengeldrekening binnengekomen derdengelden, zoals de pachtinkomsten. Daarmee hebben de erven ook ingestemd. Enkele jaren geleden zijn ook overzichten van de declaraties aan een tweetal erven toegestuurd, die daarover contact zouden opnemen met de overige erven.  Verweerder heeft nooit besluiten genomen voor de erven, verweerder heeft enkel besluiten genomen in overleg met de erven. Het is juist dat in 2012 een aantal erven zich niet meer door verweerder wilde laten vertegenwoordigen, maar uiteindelijk mocht verweerder zijn werkzaamheden weer voortzetten. Eind 2012 heeft verweerder voor de familie een procedure opgestart om de landbouwgronden te kunnen verkopen. In 2013 heeft verweerder namens de erfgenamen een kortlopende pachtovereenkomst gesloten met de betreffende gebruiker van de percelen.

 

5       BEOORDELING

5.1     Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

5.2     De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen de advocaat en de cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Wanneer een advocaat een opdracht aanvaardt, dient hij voorts de financiële consequenties daarvan met zijn cliënt te bespreken.

5.3     Verweerder heeft gesteld dat hij over een toereikend mandaat beschikte om voor de erfgenamen te kunnen optreden, maar klaagsters betwisten dit. Een opdrachtbevestiging waaruit van een toereikend mandaat blijkt en waaruit de aard en de omvang van de opdracht kunnen worden afgeleid heeft verweerder niet overgelegd. Verweerder heeft erkend dat een aantal erfgenamen in 2012 bij hem heeft aangegeven niet te willen dat verweerder nog langer voor hen optrad. Verweerder stelt dat hij nadien weer voor negen erfgenamen mocht optreden. Verweerder heeft die stelling echter niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd en een schriftelijk stuk waaruit de juistheid van die stelling blijkt heeft verweerder niet overgelegd. De raad is van oordeel dat op basis van de overgelegde stukken en hetgeen verweerder desgevraagd ter zitting van de raad heeft verklaard niet aannemelijk is geworden dat verweerder van de erfgenamen de opdracht had om voor hen op te treden en de nalatenschap te beheren.

5.4     Klaagsters hebben gesteld dat verweerder niet beschikte over een volmacht van de erfgenamen om in 2013 een pachtovereenkomst te sluiten ter zake een aantal tot de nalatenschap behorende percelen.  Verweerder heeft enkel gesteld dat hij de pachtovereenkomst “namens de erfgenamen” heeft gesloten. Van een toereikende volmacht is de raad echter niet gebleken.

5.5     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder vanaf 2005 feitelijk het beheer over de nalatenschap is gaan voeren. Verweerder heeft pachtinkomsten geïnd en zijn declaraties daarmee verrekend. Verweerder heeft erkend dat hij nimmer rekening en verantwoording heeft afgelegd. Verweerder heeft in dit verband ter zitting van de raad verklaard dat de erfgenamen hem ook nimmer hebben gevraagd om rekening en verantwoording af te leggen. De raad overweegt dat een advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden (gedragsregel 23 lid 1). De raad is dan ook van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om aan alle erfgenamen inzicht te verschaffen in het door hem gevoerde financieel beheer, waaronder het innen van pachtinkomsten en het verrekenen daarvan met zijn declaraties.

5.6     Verweerder heeft in dat verband gesteld dat hij, steeds als er gelden werden ontvangen op zijn derdengeldrekening, deze gelden heeft verrekend met declaraties ter zake zijn honorarium en gemaakte kosten. Gedragsregel 28 lid 2 bepaalt dat de advocaat zijn declaratie mag verrekenen met voorschotten en andere gelden die hij in depot houdt voor de cliënt, dit laatste voor zover die gelden zonder belemmering aan de cliënt kunnen worden uitbetaald en voor zover de cliënt daarmee instemt, en onverminderd de in de Boekhoudverordening gegeven voorschriften. Verweerder heeft gesteld dat hij toestemming had van de erfgenamen om de pachtinkomsten te innen op zijn derdengeldrekening en deze gelden vervolgens te verrekenen met zijn declaraties, maar klaagsters hebben dit uitdrukkelijk betwist. Een schriftelijk stuk waaruit blijkt van toestemming van de erfgenamen heeft verweerder niet overgelegd. De raad is derhalve van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder beschikte over de benodigde toestemming.

5.7     Op grond van het bovenstaande en mede vanwege het ontbreken van een adequaat verweer van verweerder acht de raad de klacht, dat hij eigenmachtig heeft opgetreden door eigenmachtig de nalatenschap van vader te beheren, door te weigeren rekening en verantwoording af te leggen, door in 2013 gronden van de nalatenschap te verpachten zonder fiat van de erfgenamen en door gelden die aan erven toekomen te innen op zijn derdengeldrekening, gegrond.

 

 

6        MAATREGEL

6.1     De raad heeft vastgesteld dat verweerder eigenmachtig heeft opgetreden. Ofschoon verweerder hierop herhaaldelijk door verschillende erfgenamen is aangesproken, heeft deze situatie meerdere jaren voortgeduurd. Verweerder heeft, ondanks meerdere verzoeken van de deken, niet gedupliceerd in de instructiefase bij de deken en verweerder is evenmin verschenen bij de mondelinge behandeling in de dekenkamer. Ook ter zitting van de raad heeft verweerder niet de duidelijkheid verstrekt die de raad van hem verlangde.

              6.2     De raad is van oordeel dat verweerder met zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Het vorenstaande brengt mee dat naar het oordeel van de raad niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken.

           

             

BESLISSING

De raad van discipline:

1.               verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken;

 

2.               bepaalt dat de schorsing ingaat op de eerste dag dat deze beslissing onherroepelijk is, met dien verstande dat verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen en schrappingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

 

3.               beveelt dat het enkele feit van deze schorsing door de deken binnen het arrondissement openbaar zal worden gemaakt op de aldaar gebruikelijke wijze zodra deze onherroepelijk is geworden.

 

 

Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. R.G. Gebel, M.B.Ph. Geeraedts, L.J.G. de Haas en A. Groenewoud , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juni 2015 .

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 15 juni 2015

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klaagsters

-        verweerder

 

en per e-mail verzonden aan:

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder/verweerster

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager/klaagster

-        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg

 

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl