Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:132

Zaaknummer

R. 4789/15.99

Inhoudsindicatie

Juist vanwege deze achtergrond en de aanwezigheid van een expliciete e-mail van de rechtsbijstandverzekeraar aan klaagster waarin wordt aangegeven dat de betreffende zaak onder de dekking valt en verweerder als advocaat wordt geaccepteerd, is in deze zaak niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand niet (wederom) door verweerder met klaagster is besproken. Daarbij is tevens van belang dat een advocaat op basis van gedragsregel 23 lid 2 onnodige kosten behoort te voorkomen. In het onderhavige geval zou daarvan met het doen van de zaak op basis van gefinancierde rechtsbijstand sprake zijn. In dat geval zou klaagster immers een eigen bijdrage dienen te voldoen, ad € 837,-- in plaats van de huidige eigen  bijdrage van € 113,--.

Inhoudsindicatie

Versturen kopie declaratie naar client indien de kosten van de rechtsbijstand worden vergoed door een rechtsbijstandverzekeraar.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 20 mei 2015 met kenmerk R 2015/48 edl, door de raad ontvangen op 21 mei 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klaagster heeft zich begin 2014 tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan in verband met diverse besluiten genomen in het kader van haar WIA-aanspraken.

1.3 Verweerder heeft naar aanleiding hiervan een pro-forma bezwaar ingediend.

1.4 Nadien is het ingediende bezwaar ingetrokken.

1.5 Bij brief van 31 december 2014 heeft de gemachtigde van klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

a. haar onvolledig heeft geadviseerd en de procedure op een onzorgvuldige wijze heeft ingetrokken;

b. misbruik heeft gemaakt van het ambt van deken en haar onheus heeft bejegend;

c. onvoldoende actuele en parate kennis van het sociale zekerheids/ verzekeringsrecht heeft;

d. de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand niet met haar heeft besproken;

e. excessief gedeclareerd heeft en haar niet op de hoogte heeft gebracht van zijn declaraties.

 

3 BEOORDELING

De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.2 Voorop staat dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze over klaagt. Daarbij houdt de tuchtrechter wel rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. Verweerder heeft aangegeven klaagster wel degelijk goed en voldoende te hebben geadviseerd en pas over te zijn gegaan tot intrekking van de bezwaarprocedure, nadat zij hem zowel mondeling als schriftelijk daartoe opdracht heeft gegeven.  Op basis van de stukken en hetgeen over en weer is gesteld kan niet worden vastgesteld dat sprake zou zijn van het onvolledig adviseren of het op een onzorgvuldige wijze intrekken van een procedure.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.3 Klaagster heeft haar klacht niet onderbouwd met enig bewijs waaruit blijkt dat sprake zou zijn van enig misbruik van het ambt van deken of een onheuse bejegening door verweerder. Verweerder heeft de juistheid hiervan  uitdrukkelijk betwist. Dit klachtonderdeel mist derhalve feitelijke grondslag.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.4 Het klachtrecht is enkel bedoeld voor diegene die door een handelen of nalaten van een advocaat rechtsreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. De voorzitter is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een rechtstreeks belang als bedoeld in de Advocatenwet, nu de klacht niet ziet op een gebrek aan kennis in de specifieke zaak van klaagster, maar op zijn kennis van het onderhavige rechtsgebied in het algemeen.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

3.5 Verweerder heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel gemotiveerd gesteld dat klaagster hem heeft verzocht de zaak op basis van de aanwezige rechtsbijstandsverzekering te doen, terwijl reeds duidelijk was dat de betreffende zaak onder de dekking van deze verzekering viel. Verweerder heeft ten overvloede aangevoerd dat in 2013 reeds was gekeken naar de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand (waaronder de mogelijkheid van een peiljaarverlegging) en dat de situatie van klaagster in 2014 niet anders is dan die in 2013.

Juist vanwege deze achtergrond en de aanwezigheid van een expliciete e-mail van de verzekeraar aan klaagster waarin wordt aangegeven dat de betreffende zaak onder de dekking valt en verweerder als advocaat wordt geaccepteerd, is in deze zaak niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand niet (wederom) door verweerder met klaagster is besproken. Daarbij is tevens van belang dat een advocaat op basis van gedragsregel 23 lid 2 onnodige kosten behoort te voorkomen. In het onderhavige geval zou daarvan met het doen van de zaak op basis van gefinancierde rechtsbijstand sprake zijn. In dat geval zou klaagster immers een eigen bijdrage dienen te voldoen, ad € 837,-- in plaats van de huidige eigen  bijdrage van € 113,--.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

3.6 Het excessief declareren zou bestaan uit het declareren van tijd die besteed is aan contacten met de verzekeraar en de 24 minuten die zijn besteed aan het opstellen van een pro-forma bezwaar. Verweerder heeft gesteld dat uit de urenspecificatie volgt dat hij diverse werkzaamheden heeft verricht, te weten een brief aan het UWV, een brief aan klaagster en een brief aan de verzekeraar. Op basis van de stukken en de gemotiveerde betwisting van verweerder kan niet worden vastgesteld dat sprake is van excessief declareren.

3.7 Klaagster verwijt verweerder verder dat zij geen kopie heeft ontvangen van de aan de verzekeraar verzonden declaratie. Verweerder heeft aangegeven dat klaagster bekend was met de declaratie. Indien een rechtsbijstandsverzekeraar de kosten van de rechtsbijstand vergoedt, dient de cliënt in beginsel te worden geïnformeerd over de bij de rechtsbijstandsverzekeraar in rekening gebrachte declaraties en dient een advocaat de cliënt er tijdig op te wijzen indien het gestelde limietbedrag dreigt te worden bereikt. De ratio daarvan is dat een advocaat die rechtsbijstand verleent op kosten van de rechtsbijstandsverzekeraar voor zijn cliënt beducht dient zijn op een maximale vergoeding, nu verdere kosten voor rekening van de cliënt zelf zullen komen. Anders dan in de door klaagster genoemde zaak bij het Hof van Discipline is in casu niet expliciet met partijen afgesproken dat de originele declaraties aan haar zouden worden gezonden, terwijl ook sprake is van maar een (eind) declaratie waarbij verweerder (zeer ruim) onder  het gestelde budget is gebleven. Bovendien geldt dat, anders dan in het door klaagster genoemde geval, klaagster (kort nadien) is geïnformeerd over het feit dat de declaratie verzonden was en dat op eerste verzoek een kopie van de betreffende declaratie door verweerder is toegezonden. Het was beter geweest indien verweerder gelijktijdig een kopie van de declaratie aan klaagster had gezonden, maar gezien de hiervoor genoemde omstandigheden, leidt de gang van zaken niet tot het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klachtonderdelen a, b, d en e kennelijk ongegrond en klachtonderdeel c kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 19 juni 2015.

griffier  voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 19 juni 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.