Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-02-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:52

Zaaknummer

15-021NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat kennelijk ongegrond. Kwaliteit van dienstverlening.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 19 februari 2015

in de zaak 15-021NH

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 22 januari 2015 met kenmerk td/md/14-057, door de raad ontvangen op 26 januari 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Na het overlijden van hun moeder op 17 november 1992 hebben klager en zijn zuster verschillende juridische procedures gevoerd over de afwikkeling van de nalatenschap van hun moeder.

1.3 Bij vonnis van 28 november 2007 zijn de vorderingen van klager grotendeels afgewezen. Verweerder heeft als (opvolgend) advocaat hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis alsmede tegen het tussenvonnis van 29 november 2006. De zuster en haar echtgenoot zijn op 11 oktober 2008 respectievelijk 2 juni 2009 overleden. Hun zoon is vervolgens procespartij geworden. Bij arrest van 12 juni 2011 heeft het gerechtshof de inleidende vordering van klager (volledig) afgewezen.

1.4 Op 13 juli 2011 heeft verweerder het arrest toegezonden aan de heer B, belangenbehartiger van klager. In zijn begeleidende brief heeft verweerder onder meer geschreven:

Op verzoek van [klager] (zie bijlage) treft u bijgaand het voor [klager] uiterst negatieve arrest van het Gerechtshof Amsterdam.(…)

De grieven van [klager] tegen het vonnis van de rechtbank zijn dan ook afgewezen.

De slotsom is dan als volgt.

a. [klager] krijgt niets uit de nalatenschap.

(…)

Ik wijs u nog op het volgende. Ik wil deze uitslag ook wel met [klager en zijn echtgenote] bespreken. Zo nodig ben ik bereid om hiervoor binnenkort naar Texel te komen. Wat mij betreft zou dat op vrijdag 22 juli a.s. in de middag kunnen. Als dit echter niet gewenst of niet geïndiceerd is dan verneem ik dat graag van u. Zo nodig kunnen wij even telefonisch overleg voeren over de meest verstandige gang van zaken.

1.5 In verband met de in het arrest van 12 juni 2011 aan klager opgelegde proceskostenveroordeling, heeft verweerder bij brief 3 augustus 2011 aan de heer B onder meer geschreven:

 Nu begrijp ik dat [klager] simpelweg niets kan betalen dus moeten we de verdere stappen van [wederpartij] maar gewoon afwachten.

 Ik stel voor dus verder gewoon niets te doen.

 Een alternatief is natuurlijk volledig de proceskosten te betalen en dan is de zaak ook zonder verdere angst voor incassomaatregelen afgewikkeld, maar daar zijn centen voor nodig.

 Ik laat het verder aan uw begeleiding over.

1.6  Klager heeft ARAG gevraagd om verweerder aansprakelijk te stellen voor zijn handelwijze.

1.7 Bij brief van 5 februari 2014 aan de deken heeft klager de onderhavige klacht tegen verweerder ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) informatie heeft achtergehouden en dit niet heeft overgelegd aan de rechter;

b) heeft geweigerd cassatie aan te vragen;

c) de vordering op de wederpartij niet heeft afgehandeld;

d) in hoger beroep de grieven niet heeft onderbouwd;

e) klager financiële schade heeft doen lijden.

3 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

3.1 Verweerder heeft betwist dat hij belangrijke stukken niet in het geding zou hebben gebracht. Verweerder heeft het dossier niet meer in zijn bezit, omdat hij de stukken in het kader van de aansprakelijkstelling door klager aan ARAG heeft toegezonden. Hij weet niet op welke stukken klager precies doelt. Volgens verweerder zal uit het procesdossier echter blijken dat een veelheid aan stukken in het geding is gebracht. Nu klager, na gemotiveerde betwisting door verweerder, heeft nagelaten te onderbouwen welke stukken aan verweerder ter hand zijn gesteld die vervolgens niet in het geding zijn gebracht mist zijn klacht op dit punt voldoende feitelijke grondslag en  kan niet worden vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is  daarmee kennelijk ongegrond.

 Ad klachtonderdeel b)

3.2 Met dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij geweigerd heeft cassatie aan te vragen. Dit zou volgens klager blijken uit een notitie van de hand van zijn belangenbehartiger, de heer B. In het klachtdossier bevindt zich slechts een getypte en op 5 januari 2014 gedateerde notitie zonder vermelding van de opsteller, waarin over het verzoek om cassatie aan te vragen niets wordt vermeld. Daartegenover heeft verweerder onweersproken gesteld dat hij in een gesprek met de heer B, belangenbehartiger van klager, over de mogelijkheid van cassatie heeft gesproken en dat hij heeft afgeraden om dit in te stellen omdat hij het kansloos achtte gezien de toets op het recht en niet op de feiten. Nu een nadere onderbouwing van dit klachtonderdeel zijdens klager ontbreekt, is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

 Ad klachtonderdeel c)

3.3 Klager stelt voorts dat verweerder de vordering op de wederpartij niet zou hebben afgehandeld. Uit het zich in het klachtdossier bevindende arrest van 12 juli 2011 blijkt echter dat klager niet meer uit de nalatenschap ontving en dus geen vordering meer op zijn (inmiddels) overleden zuster had,  Ook dit klachtonderdeel mist voldoende feitelijke grondslag en is daarom kennelijk ongegrond.

 Ad klachtonderdeel d)

3.4 Ten slotte verwijt klager verweerder in hoger beroep de grieven niet te hebben onderbouwd. Het enkele feit dat het gerechtshof heeft overwogen dat klager bepaalde stellingen niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd, is, zonder nadere toelichting, die ontbreekt. Onvoldoende om te kunnen concluderen dat verweerder tekort is geschoten in zijn bijstand. Verweerder heeft zulks bovendien gemotiveerd betwist. Uit de stukken van het klachtdossier is de voorzitter niet gebleken dat verweerder meer had kunnen doen dan hij heeft gedaan. Nu ook overigens in het kader van de behandeling van het hoger beroep door verweerder van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet is gebleken, is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

 Ad klachtonderdeel e)

3.5 Aan klachtonderdeel e), komt naast de onderdelen a tot en met d, geen zelfstandige betekenis toe, zodat de voorzitter het niet als zelfstandig klachtonderdeel aanmerkt. Overigens wijst de voorzitter erop dat de tuchtprocedure zich niet leent voor het verkrijgen van financiële genoegdoening.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 19 februari 2015.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 19 februari 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.