Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:151

Zaaknummer

R.4657/14.242

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek afgewezen.

Inhoudsindicatie

De wrakingskamer is, gelet op de door verzoeker gebezigde argumentatie, van oordeel dat verzoeker door het indienen van het wrakingsverzoek misbruik van het middel van wraking heeft gemaakt. Hierom zal de wrakingskamer bepalen dat een volgend verzoek tot wraking tegen verweerders niet in behandeling wordt genomen.

Uitspraak

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Verzoeker heeft bij de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten, hierna: de deken, een klacht ingediend tegen mr. R, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.2 De deken heeft het Hof van Discipline op 16 oktober 2014 verzocht een andere Raad van Discipline aan te wijzen om de klacht verder te behandelen.

1.3 Op 3 november 2014 heeft het Hof van Discipline de zaak verwezen naar de Raad van Discipline in het ressort Den Haag.

1.4 Bij brief van 10 november 2014 heeft de deken de klacht aan de Raad van Discipline gestuurd. De raad heeft bij brief van 11 november 2014 de deken verzocht de klacht eerst te onderzoeken. De deken heeft aan dit verzoek gevolg gegeven.

1.5 De deken heeft de klacht vervolgens weer ter kennis van de Raad van Discipline gebracht bij brief van 17 februari 2015, door de raad ontvangen op  24 februari 2015.

1.6 De griffier heeft verzoeker bij brief van 4 mei 2015 bericht dat zijn klacht tegen mr. R zal worden behandeld op de zitting van 8 juni 2015 te 15.00 uur van de raad, onder vermelding van de samenstelling van de raad.  

De kamer die de klacht zal behandelen is samengesteld uit verweerders 2 tot en met 6.

1.7 Bij faxbrief van 20 mei 2015 heeft verzoeker verweerders gewraakt.

1.8 Bij e-mail bericht van 22 mei 2015 heeft de gewraakte plaatsvervangend voorzitter gereageerd op het wrakingsverzoek en bij e-mail van 27 mei 2015 respectievelijk brief van 28 mei 2015 twee van de gewraakte leden.

1.9 De griffier heeft verzoeker en verweerders bij (fax)brieven van 26 mei 2015  bericht dat het wrakingsverzoek zou worden behandeld ter zitting van 1 juni 2015 te 11.00 uur.

1.10 Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van 1 juni 2015 van de wrakingskamer. Ter zitting is niemand verschenen.

 

2 GRONDEN VOOR HET WRAKINGSVERZOEK

2.1 In het wrakingsverzoek van 20 mei 2015 heeft verzoeker – zakelijk weergegeven – de gronden voor het wrakingsverzoek als volgt vermeld. Het eerdere verzoek tot wraking van mr. A. van 16 januari 2015 en 24 maart 2015 is zonder rechts- of feitengrond genegeerd en buiten behandeling gesteld. De deken die het onderzoek heeft verricht is niet bevoegd en kan om die reden niet ontvankelijk zijn. Door het dossier in behandeling te nemen, wordt alleen al partijdig door verweerders gehandeld. Het feit dat de voorzitter dan wel de raad alleen een klacht in behandeling wil nemen na een door de deken uitgevoerd onderzoek en/of diens gegeven advies duidt op partijdigheid. De voorzitter en/of de raad weigert de gedragsregels in het Burgerlijk Wetboek als maatstaf te nemen voor de beoordeling van een klacht. Tenslotte heeft verzoeker aangevoerd dat de voorzitter van de raad onbevoegd de rechter is geworden over het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de deken met diens onderzoek of verslaglegging of advies, door de resultaten van dit onderzoek ontvankelijk te achten.

 

3 VERWEER

3.1 De mrs. B, C en D hebben inhoudelijk gereageerd op het verzoek en geconcludeerd tot afwijzing, omdat de door verzoeker gestelde feiten en omstandigheden niet kunnen leiden tot de conclusie dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voorts is aangevoerd dat het wrakingsverzoek op kennelijk oneigenlijke gronden is ingediend. De overige verweerders hebben niet inhoudelijk gereageerd op het verzoek.

 

4.  BEOORDELING

4.1 Op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet jo. artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan een lid van de Raad van Discipline worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

4.2 Ten aanzien van de rechterlijke onpartijdigheid wordt onderscheid gemaakt tussen subjectieve en objectieve aspecten van onpartijdigheid. 

Bij subjectieve aspecten gaat het om de persoonlijke instelling van de rechter. Hier geldt als criterium dat een rechter moet worden vermoed uit hoofde van zijn aanstelling onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Die vrees voor subjectieve partijdigheid moet bovendien objectief gerechtvaardigd zijn. 

Bij objectieve aspecten gaat het om feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven voor de vrees dat een rechter niet onpartijdig is.

4.3 Ten aanzien van het wrakingsverzoek oordeelt de wrakingskamer als volgt.

4.4 Gelet op de in nummer 4.1 en 4.2 vermelde uitgangspunten voor de beoordeling van een wrakingsverzoek oordeelt de wrakingskamer dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade kan lijden. 

De omstandigheid dat mr. A. een eerder wrakingsverzoek niet in behandeling heeft genomen en het feit dat de raad de wettelijke bepalingen in de Advocatenwet in acht neemt in het kader van het onderzoek van de deken naar een klacht, brengen niet mee dat de rechterlijke onpartijdigheid ten aanzien van de door verzoeker ingediende klacht in het geding zou zijn. Mr. A. heeft verzoeker conform de regelgeving bericht dat geen wrakingsverzoek in behandeling kan worden genomen als de raad de klacht formeel niet in behandeling heeft.  

De vrees c.q. het vermoeden bij verzoeker dat de mogelijke schijn van belangenverstrengeling niet meer uit te sluiten is, of dat de schijn van partijdigheid niet uitgesloten kan worden, vindt geen enkele steun in de feiten.

Ook is niet gebleken van feiten of omstandigheden die subjectief de vrees voor partijdigheid van de voorzitter of de leden van de kamer die de klacht zal gaan behandelen kunnen rechtvaardigen. De behandeling van de klacht heeft immers nog niet plaatsgevonden.

4.5 Ten overvloede overweegt de wrakingskamer dat de blijkbaar bij verzoeker levende grote bezwaren tegen het handelen van de deken geen rol kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag of de rechterlijke onpartijdigheid van verweerders als leden van de kamer die de klacht zal behandelen in het geding is.

4.6 De wrakingskamer is, gelet op de door verzoeker gebezigde argumentatie, van oordeel dat verzoeker door het indienen van het wrakingsverzoek misbruik van het middel van wraking heeft gemaakt. Hierom zal de wrakingskamer bepalen dat een volgend verzoek tot wraking tegen verweerders niet in behandeling wordt genomen.

 

5.  BESLISSING

 De wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag:

- wijst het wrakingsverzoek af;

- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek tegen verweerders niet in behandeling wordt genomen.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, P.O.M. van Boven-de Groot, L.P.M. Eenens en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 juni 2015.

 

griffier voorzitter                     

 

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Deze beslissing is in afschrift op 2 juni 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- verzoeker

- verweerders

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.