Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-03-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2015:71
Zaaknummer
14-271A
Inhoudsindicatie
“Niet ontvankelijke klacht tegen eigen voormalige advocaat over het niet instellen van beroep, wegens tijdsverloop van ruim 2,5 jaar tussen verstrijken beroepstermijn en klachtindiening.”
Uitspraak
Beslissing van 17 maart 2015
in de zaak 14-271A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 2 oktober 2014, met kenmerk 4014-0576, door de raad ontvangen op 3 oktober 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 januari 2015 in aanwezigheid van partijen, alsmede aan de zijde van klager mevrouw Seepersoud, die namens hem spreekt en als niet-officiële tolk (in het Engels) fungeert. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1. genoemde brief van de deken en de op de daaraan gehechte inventarislijst vermelde stukken, alsmede van de brief van klager d.d. 19 januari 2015, zoals deze ter zitting aan de raad is overhandigd.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 In 2011 heeft verweerster klager bijgestaan in diverse kwesties, waaronder een bezwaarprocedure tegen het besluit tot afwijzing van klagers aanvraag voor een WW-uitkering. De beslissing op het bezwaar van 5 december 2011 heeft verweerster op 7 december 2011 aan klager verzonden. In de beschikking stond vermeld dat een beroepstermijn van 6 weken gold. In haar begeleidende brief van 7 december 2011 heeft verweerster klager geadviseerd eerst een gesprek aan te gaan met zijn voormalige werkgever, alvorens beroep in te stellen. Klager erkent door verweerster mondeling en schriftelijk gewezen te zijn op de mogelijkheid van beroep.
2.3 Tijdens het dekenspreekuur op 31 juli 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij geen beroep heeft ingesteld tegen de voor klager negatieve beslissing op bezwaar van 5 december 2011.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft gewezen op het tijdsverloop tussen de periode waarin zij rechtsbijstand verleende aan klager (in december 2011) en het tijdstip dat klager de klacht heeft ingediend op het dekenspreekuur (31 juli 2014). Om die reden kan zij zich niet alle details van de zaak meer herinneren.
4.2 Daags na het besluit van 5 december 2011 heeft verweerster zowel de inhoud als de beroepsmogelijkheid daartegen in het Engels telefonisch besproken met klager. Verweerster stelt voorts in een bespreking op 21 december 2011 met klager nogmaals de beroepsmogelijkheid te hebben besproken. Klager heeft niet in dat gesprek en evenmin nadien verweerster instructie gegeven beroep in te stellen. Verweerster stelt dat zij niet op eigen houtje beroep kon instellen namens klager.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 De raad constateert dat ruim tweeëneenhalf jaar zijn verstreken na de contacten tussen klager en verweerster in de WW-kwestie tijdens de looptijd van de beroepstermijn en het indienen van de klacht tijdens het deken spreekuur op 31 juli 2014.
5.3 Voor de beoordeling of een klacht na een lang tijdsverloop nog kan worden ontvangen, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen: enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van de advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden, anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij deken en tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn of haar optreden van destijds.
5.4 In de onderhavige zaak oordeelt de raad dat een tijdsverloop van ruim tweeëneenhalf jaar als onredelijk lang moet worden aangemerkt. De raad heeft bij dit oordeel gelet op de aard en het gewicht van de klacht alsmede op het feit dat verweerster door het tijdverloop in haar mogelijkheden zich adequaat tegen de klacht te verweren is geschaad. Over de inhoud van het telefoongesprek en de bespreking tussen klager en verweerster in 2011 zijn zowel bij verweerster als (zoals ter zitting is gebleken) bij klager de herinneringen vervaagd. Dit geldt temeer nu klager geen deugdelijke reden heeft voor het tijdsverloop tussen het handelen waarover hij klaagt en de indiening van zijn klacht. Dat hij in financiële moeilijkheden verkeert is geen deugdelijke reden, nu deze moeilijkheden ten tijde van de verweten handelwijze van verweerster ook al bestonden.
5.5 Op grond van het voorgaande verklaart de raad de klager niet ontvankelijk in zijn klacht.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klacht.
Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. R. Lonterman, E.M.J. van Nieuwenhuizen, G.J.W. Pulles en H.B. de Regt, leden, bijgestaan door mr. L.H. Rammeloo als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 maart 2015.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 17 maart 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl