Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:170

Zaaknummer

R. 4761/15.71

Inhoudsindicatie

Klager heeft gesteld dat verweerder hem onjuist heeft geadviseerd ten aanzien van het instellen van cassatie. Uit de mail aan klagers vader kan worden afgeleid dat verweerder klagers vader daarin heeft bericht dat hij geen heil ziet in het instellen van cassatie. Vervolgens heeft verweerder bij mrs. B en S, cassatieadvocaten geïnformeerd of zij bereid zijn een cassatie advies voor klager op te stellen. Mr. S heeft verweerder bericht daartoe bereid te zijn, echter klager heeft verweerder diezelfde dag bericht dat hij liever had dat mr. A een cassatieadvies voor hem opstelde. Mr. A heeft uiteindelijk het cassatieadvies gegeven en vervolgens beroep in cassatie voor klager ingesteld.  Nu het beroep in cassatie is ingesteld valt niet in te zien in hoeverre klager in zijn belang is geschaad. Verweerder is geen cassatieadvocaat en heeft klager conform de geldende norm geadviseerd door hem te verwijzen naar een tweetal cassatieadvocaten

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 13 april 2015 met kenmerk K359 2014 bm/ksl, door de raad ontvangen op 14 april 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is op 1 december 2011 in rechte betrokken door aannemingsbedrijf W.

1.3 Op 26 september 2012 heeft de Rechtbank Den Haag vonnis gewezen.

1.4 Op 1 november 2012 heeft de voormalig advocaat van klager hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis bij het Gerechtshof Den Haag en is namens klager op 28 mei 2013 de memorie van grieven ingediend.

1.5 Op 4 maart 2014 heeft het Gerechtshof Den Haag tussenarrest gewezen, waarna het kantoor van verweerder de behandeling van klagers zaak heeft overgenomen.

1.6 Verweerder heeft namens klager op 1 juli 2014 een antwoord-akte ingediend.

1.7 Het Gerechtshof Den Haag heeft op 30 september 2014 arrest gewezen.

1.8 Bij brief van 16 december 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a. niet tijdig heeft gereageerd op verzoeken van klager om met hem in contact te treden;

b. onvoldoende inhoudelijk dan wel duidelijk verweer heeft gevoerd bij het Gerechtshof Den Haag;

c. de relatie met klager onnodig onder druk heeft gezet door zijn slechte bereikbaarheid;

d. verkeerd advies heeft gegeven ten aanzien van het instellen van cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 30 september 2014;

e. zich onnodig grievend en beledigend tegen klager heeft uitgelaten in een telefoongesprek op 19 december 2014. Van dit gesprek heeft klager dezelfde dag per e-mail een verslag aan verweerder verzonden, voor zover met betrekking tot de klacht relevant inhoudende:”… Ik betreur dat u ons gesprek afsluit met de mededeling dat u er alles aan zult doen om uw verzekeraar te weerhouden ook maar een dubbeltje aan mij uit te keren. U bent uiteraard vrij om dit naar uw beste kunnen te doen. Het past u echter niet…..”.

 

3 VERWEER

3.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a

Verweerder heeft betwist dat hij in de zaken die hij voor klager heeft behandeld langzaam of niet heeft gereageerd. Verweerder heeft een uitdraai overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat hij ruim 33 uur aan klagers dossier heeft besteed, waaronder veelvuldig contact met klager.

3.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b

Verweerder heeft gesteld dat zijn kantoor de behandeling van de zaak van klager heeft overgenomen toen de zaak al aanhangig was bij het gerechtshof en de memorie van grieven reeds was ingediend. Verweerder heeft kennis genomen van de memorie van antwoord en het tussenarrest van het gerechtshof en heeft daarna een akte opgesteld die hij in concept aan verweerder heeft toegezonden. Dit concept is volgens verweerder door klager akkoord bevonden, waarna het door verweerder is ingediend. Het gerechtshof heeft daarna arrest gewezen. Volgens verweerder is klager niet tevreden met de uitkomst van de procedure. Daarmee staat volgens verweerder niet vast dat er onvoldoende duidelijk verweer zou zijn gevoerd. Klagers stelling dat verweerder niet alles naar voren heeft gebracht dat naar voren gebracht had moeten worden, is naar de mening van verweerder een te algemene klacht. Verweerder is voorts van mening dat alles wat nuttig en nodig was door hem nog naar voren is gebracht. De akte die hij heeft opgesteld is met klagers goedkeuring ingediend. Ten aanzien van de grondslagverwijzing ongerechtvaardigde verrijking heeft verweerder gesteld dat deze grondslag als vermeld stond in de inleidende dagvaarding, waarop in de conclusie van antwoord is gereageerd. Met het slagen van één van de grieven is die grondslag opnieuw beoordeeld. Van een grondslagverwijzing is volgens verweerder geen sprake. Klagers stelling ten aanzien van het bedrag van €16.000,-- is volgens verweerder al uitvoerig verwerkt in de memorie van antwoord. Die stelling is volgens hem niet prijsgegeven en door het gerechtshof betrokken in het tussenarrest van 4 maart 2014. Dat geen subsidiair standpunt ingenomen zou zijn, is onjuist. Klagers stelling ten aanzien van het deskundigenrapport is dermate ruim geformuleerd dat verweerder daar niet op kan reageren.

3.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c

Verweerder heeft dit klachtonderdeel gemotiveerd betwist en gesteld dat klager dit klachtonderdeel onvoldoende heeft onderbouwd. Verweerder heeft voorts betwist dat hij zich heeft teruggetrokken en/of zijn afspraken niet is nagekomen. Verweerder heeft daarbij gesteld dat hij klager zijn mobiele nummer heeft gegeven waarop hij hem kon bereiken en waarop hij hem ook bereikt heeft.

3.4 Ten aanzien van klachtonderdeel d

Verweerder geeft aan dat hij klagers vader op 2 oktober 2014 inderdaad afschrift  heeft gezonden van het arrest van het gerechtshof en daarbij heeft aangegeven geen heil te zien in cassatie, maar merkt daarop op dat hij klager op 1 oktober 2014 het arrest per mail heeft toegezonden. Verweerder heeft zich in deze mail niet uitgelaten over de kansen in cassatie. Gelet op het feit dat verweerder zelf geen cassatiezaken doet, heeft hij voor klager zowel binnen als buiten zijn kantoor advies gevraagd over de mogelijkheid beroep in cassatie in te stellen. Verweerder heeft e-mailcorrespondentie hierover overgelegd. Op 6 oktober 2014 heeft verweerder klager bericht dat mr. S bereid was beroep in cassatie in te stellen. Klager wenste echter dat mr. A een advies over de mogelijkheden in cassatie zou geven, waarna de zaak aan mr. A is overgedragen. Dat verweerder een verkeerd advies zou hebben gegeven omtrent de cassatie acht verweerder dan ook niet juist.

 

3.5 Ten aanzien van klachtonderdeel e

Verweerder heeft erkend dat het verslag van klager omtrent het bewuste telefoongesprek in grote lijnen juist is. Dat hij zich ten tijde van dit gesprek onnodig grievend en/of beledigend heeft uitgelaten wordt door verweerder bestreden. Dit blijkt ook niet uit het door klager opgestelde verslag.

 

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ten aanzien van de klachtonderdelen a en c

4.2 De voorzitter ziet aanleiding de klachtonderdelen a en c gezamenlijk en in onderlinge samenhang te beoordelen. Met betrekking tot het niet reageren van verweerder en zijn bereikbaarheid nemen klager en verweerder tegenstrijdige standpunten in. Bij gebrek aan schriftelijke stukken in het dossier kan niet worden vastgesteld dat klagers standpunten juist zijn.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.3 Uit de stukken volgt dat klager meent dat verweerder een beroepsfout heeft gemaakt, doordat hij in de procedure bij het Gerechtshof Den Haag niet alles naar voren heeft gebracht, dat naar voren gebracht had moeten worden. Klager heeft in dat kader gesteld dat verweerder geen bezwaar heeft gemaakt tegen de grondslagverwijzing ongerechtvaardigde verrijking, hij geen standpunt heeft ingenomen dat de wederpartij de resterende werkzaamheden voor een bedrag van € 16.000,-- kon uitvoeren, dat de ongerechtvaardigde verrijking nooit meer dan € 16.000,-- kon bedragen en hij het deskundigenrapport onvoldoende heeft weersproken. Klager heeft verweerder ter zake deze gestelde beroepsfout reeds in een eerder stadium aansprakelijk gesteld. Verweerder heeft gesteld dat hij deze aansprakelijkheidsstelling aan zijn verzekering heeft doorgestuurd. Deze gang van zaken is in overeenstemming met het gestelde in de gedragsregels. Of verweerder een beroepsfout heeft gemaakt, kan niet uit de ter beschikking staande stukken worden opgemaakt. Klager is het niet eens met het arrest van het Gerechtshof Den Haag, maar dat betekent niet zonder meer dat verweerder een beroepsfout heeft gemaakt. Op een advocaat rust een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting. De voorzitter heeft op basis van de huidige stukken onvoldoende aanwijzingen om aan te kunnen nemen dat verweerder tekort zou zijn geschoten in de kwaliteit van de dienstverlening.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

4.4 Klager heeft gesteld dat verweerder hem onjuist heeft geadviseerd ten aanzien van het instellen van cassatie. Uit de mail van 2 oktober aan klagers vader kan worden afgeleid dat verweerder klagers vader daarin heeft bericht dat hij geen heil ziet in het instellen van cassatie. Vervolgens heeft verweerder bij mrs. B en S, cassatieadvocaten geïnformeerd of zij bereid zijn een cassatie advies voor klager op te stellen. Mr. S heeft verweerder bericht daartoe bereid te zijn, echter klager heeft verweerder diezelfde dag bericht dat hij liever had dat mr. A een cassatieadvies voor hem opstelde. Mr. A heeft uiteindelijk het cassatieadvies gegeven en vervolgens beroep in cassatie voor klager ingesteld.  Nu het beroep in cassatie is ingesteld valt niet in te zien in hoeverre klager in zijn belang is geschaad. Een advocaat is overigens niet gehouden een zaak aan te nemen, indien hij daarin geen mogelijkheden ziet, dan wel de zaak niet tot zijn expertise behoort. Verweerder is geen cassatieadvocaat en heeft klager conform de geldende norm geadviseerd door hem te verwijzen naar een tweetal cassatieadvocaten.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

4.5 Met betrekking tot dit klachtonderdeel nemen klager en verweerder tegenstrijdige standpunten in. Uit het door klager overgelegde verslag kan niet worden afgeleid dat verweerder zich onnodig grievend dan wel beledigend over klager heeft uitgelaten.

4.6 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klachtonderdelen a tot en met e kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 7 mei 2015.

griffier  voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 8 mei 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.