Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:93

Zaaknummer

OB 46 - 2015

Inhoudsindicatie

Advocaat mag er in een bestuursrechtelijke procedure op vertrouwen dat de griffier ex art. 8:39Awb een afschrift van het verweerschrift aan de wederpartij stuurt. Niet komen vast vast te staan dat gemaakte uitlatingen zijn gedaan.  Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

                                               Beslissing van 10 april 2015

in de zaak OB 46-2015

 

naar aanleiding van de klacht van:

                                              

                                              

           

 

klaagster

 

 

tegen:

 

 

 

verweerder

 

 

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg van 19 maart 2015 met kenmerk 48/14/142K , door de raad ontvangen op 20 maart 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1.           FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1         Verweerder trad in een bestuursrechtelijk geschil bij de sector Bestuursrecht van de rechtbank Limburgtussen klaagster en de gemeente M verder te noemen M, op als advocaat van M.

1.2         Klaagster heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van M dd. 11 maart 2013 op het bezwaarschrift van klaagster. Verweerder heeft op 17 juli 2013 namens M bij de rechtbank in tweevoud een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft hiervan geen afschrift aan de advocaat van klaagster toegezonden. De advocaat van klaagster heeft op 13 februari 2014 nadere gronden van beroep bij de rechtbank ingediend. De rechtbank heeft bij beslissing dd. 2 juni 2014 het beroep van klaagster ongegrond verklaard.

1.3         Op 15 augustus 2013 heeft in een andere bestuursrechtelijke procedure tussen klaagster en M een zitting plaatsgevonden. M werd in deze procedure bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder, verder te noemen mr. X. 

2.           KLACHT

2.1          De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerder contacten heeft onderhouden met de rechtbank zonder de gemachtigde van klaagster afschriften toe te zenden (verweerschrift in beroepsprocedure);

2.    kantoorgenoten nodeloos negatief over klaagster heeft doen spreken.

 

               Klaagster heeft ter toelichting op de klacht het volgende naar voren gebracht:

 

2.2          De argumentatie in de uitspraak van de rechtbank wekt het vermoeden dat er door M in de beroepsprocedure in een wob-zaak een verweerschrift moet zijn ingediend. Verweerder heeft van het verweerschrift geen afschrift aan de gemachtigde van klaagster toegezonden.

 

2.3          Op 15 augustus 2013 heeft een kantoorgenoot van verweerder klaagster tijdens een getuigenverhoor een “juridische stalker” en “helemaal geen informatiebeveiligingsdeskundige” genoemd en smalend gesteld dat klaagster reeds 41 procedures tegen M had gevoerd. Dit was niet relevant, onwaar en beledigend. Het betrof dezelfde onwaarheden die verweerder eerder als gemachtigde van M bij voortduring placht te debiteren om klaagster in diskrediet te brengen.

 

3.            VERWEER   

3.1         In een bestuursrechtelijke procedure is de griffier van de rechtbank ingevolge het bepaalde in artikel 8:39 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht om processtukken door te zenden naar de wederpartij. Er is in een dergelijke procedure geen procesreglement van toepassing dat de advocaat van een procederende partij verplicht om een afschrift van een verweerschrift aan de advocaat van de andere partij toe te zenden. In de praktijk is dit ook niet gebruikelijk.

3.2         Verweerder kan tuchtrechtelijk niet verantwoordelijk worden gehouden voor uitlatingen  van kantoorgenoten. Uit het proces-verbaal van de zitting van 15 augustus 2013 blijkt overigens niet dat de kantoorgenoot van verweerder de door klaagster vermelde uitlatingen heeft gedaan. Verweerder heeft nimmer met mr. X over klaagster gesproken. Mr. X heeft –uit eigen waarneming- naar voren gebracht dat door klaagster reeds een 42-tal procedures was aangespannen. Dat betrof een vaststaand feit.

 

4.           BEOORDELING

4.1         Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze luidde tot 1 januari 2015 bedoeld.

4.2         Op de klacht kan met toepassing van artikel 46 g van de Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

Ad onderdeel 1.

4.3         Vast staat dat verweerder geen afschrift van het verweerschrift dd. 17 juli 2013 aan de advocaat van klaagster heeft toegezonden.

 

4.4         Ingevolge het bepaalde in artikel 8:39 van de Algemene wet bestuursrecht zendt de griffier de op de zaak betrekking hebbende stukken zo spoedig mogelijk aan partijen. Klaarblijkelijk is dat in de zaak van klaagster niet gebeurd. Hoewel advocaten elkaar vaak rechtstreeks afschriften van processtukken toesturen, rustte op verweerder geen verplichting om rechtstreeks een afschrift van zijn verweerschrift aan de wederpartij toe te sturen. Er was in de bestuursrechtelijke procedure van klaagster tegen M geen procesreglement van toepassing die verweerder hiertoe verplichtte. Verweerder heeft het verweerschrift geruime tijd voor de zitting bij de rechtbank ingediend en mocht erop vertrouwen dat de griffier ingevolge het bepaalde in artikel 8:39 van de Algemene wet bestuursrecht tijdig een afschrift daarvan aan de gemachtigde van klaagster zou toesturen. Dat dit niet is gebeurd valt verweerder niet te verwijten. Verweerder kan hiervoor tuchtrechtelijk niet verantwoordelijk gehouden worden. De voorzitter zal het eerste onderdeel van de klacht daarom als kennelijk ongegrond afwijzen.

 

Ad onderdeel 2.

4.4         Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op de door klaagster vermeende uitlatingen door mr. X tijdens een zitting op 15 augustus 2013. Klaagster en verweerder verschillen van mening over de inhoud van de door mr. X gedane uitlatingen en over de rol die verweerder daarin heeft gespeeld. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van een klacht uiteen lopen kan die klacht in beginsel niet gegrond worden verklaard. Voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld dient immers eerst voldoende aannemelijk te zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Uit de door verweerder overgelegde aantekeningen van de griffier van de zitting dd. 15 augustus 2013 blijkt in ieder geval niet dat mr. X zich heeft uitgelaten zoals door klaagster wordt gesteld. Klaagster heeft geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd, waaruit blijkt dat de door haar gewraakte uitlatingen zijn gedaan, noch dat verweerder enige rol heeft gespeeld in de wijze waarop mr. X zich ter zitting heeft uitgelaten.

4.5         Nu niet is komen vast te staan dat het in het tweede onderdeel van de klacht verweten handelen heeft plaatsgevonden, zal de voorzitter dit onderdeel eveneens als kennelijk ongegrond afwijzen.

 

 

 

 

 

BESLISSING

 

 

 

De voorzitter:

 

wijst de klacht in beide onderdelen als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 10 apri l 2015.

 

 

griffier                                                                         voorzitter

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 17 april 2015

 

per gewone en per aangetekende post verzonden aan:

- klager

 

per gewone post verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant.

 

Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 3115, 4800 DC Breda (fax: 076-5490569) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge­lijk.

 

Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

 

a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 3115, 4800 DC Breda

 

b.        Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Lage Mosten 7, Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u vooraf telefonisch contact op te nemen met de griffie van de raad. Het telefoonnummer van de raad van discipline is : 076-54 90 568.

 

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is 076 – 54 90 569. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.