Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:208

Zaaknummer

7410

Inhoudsindicatie

Verweerster weigerde mee te werken aan een kantoorbezoek van de deken en meende daartoe niet gehouden te zijn. Twee weken voorwaardelijke schorsing.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 19 juni 2015

in de zaak 7410

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 verweerster

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Rotterdam

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 19 januari 2015, onder nummer R.4555/14.140a, aan partijen toegezonden op 20 januari 2015, waarbij een klacht van de deken tegen verweerster gegrond is verklaard en de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL: TADRSGR:2015:42.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 februari 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken;

-    de brief van mr. X., gemachtigde van verweerster aan het hof van 4 februari 2015;

-    de faxbrief van mr. X. aan het hof van 10 april 2015.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 april 2015, waar mr X. namens verweerster en de deken  zijn verschenen. Mr. X.   heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijk norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Meer in het bijzonder verwijt de deken verweerster dat zij tekort schiet in haar  verplichtingen, die het beroep van advocaat met zich meebrengt door geen medewerking te verlenen aan een voorgenomen kantoorbezoek. De deken dient als toezichthouder in de gelegenheid te worden gesteld  om te controleren of verweerster voldoet aan de haar opgelegde verplichtingen in de diverse verordeningen en regelingen. De basis voor de verplichting tot medewerking is gelegen  in artikel 26 Advocatenwet, alsmede in de diverse verordeningen en regelingen die op de advocaat en haar praktijkuitoefening van toepassing zijn. Verweerster handelt in strijd met artikel 37 van de Gedragsregels door de deken haar  medewerking te onthouden.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Tegen de feiten zoals deze door de raad zijn vastgesteld zijn geen grieven ingediend. Deze dienen dan ook het hof tot uitgangspunt.

4.2    Voorts heeft mr. X.  bij zijn faxbrief van 10 april 2015 mede namens verweerster bericht dat hij met de (nieuwe) deken heeft afgesproken dat op 12 mei 2015 een kantoorbezoek zal plaatsvinden

5    BEOORDELING

5.1    In zijn (aanvullend) appelschrift heeft mr. X. namens verweerster een aantal grieven tegen de beslissing van de raad ontwikkeld. Na de indiening daarvan heeft hij kennis genomen van een beslissing van het hof van 19 december 2014 waarin kort samengevat geoordeeld is dat een advocaat een kantoor bezoek van de deken behoort toe te staan.

5.2     Blijkens de fax brief van 10 april en de pleitnotitie van mr. X.  heeft verweerster haar bezwaren tegen een dergelijk bezoek laten varen, maar wenst zij van het hof te vernemen of de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur naar het oordeel van het hof ook voor een deken gelden  en dus aan de deken de verplichting opleggen om aan de hand van duidelijke en vooraf toetsbare regels zijn toezicht uit te oefenen. Een dergelijk verzoek hoort in een appelprocedure waarin het hof heeft te beslissen over de gegrondheid van het appel op basis van de klachtomschrijving zoals deze in eerste aanleg is vastgesteld niet thuis en het hof zal dan ook aan dit verzoek niet (kunnen) voldoen.

5.3     Overigens heeft de deken ter zitting bevestigd dat bij zijn optreden als toezichthouder deze beginselen door hem in acht zijn en worden genomen en voorts is komen vast te staan dat de checklist die door dekens gebruikt wordt bij het kantoorbezoek, niet meer een  onderwerp van discussie  is.  Het hof stelt dan ook vast dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep  niet heeft geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad waarmee het hof zich verenigt behoudens ten aanzien van de opgelegd maatregel.

5.4     Verweerster is van oordeel nu het haar ging om een principiële zaak, dat een (voorwaardelijke) schorsing voor de duur van twee maanden te zwaar is en beroept zich op een andere beslissing van de raad in een  volgens haar vergelijkbare zaak.

5.5     Het hof deelt haar  standpunt niet. In de afgelopen jaren is aan iedere advocaat duidelijk gemaakt dat er meer eisen gesteld worden aan de kwaliteit van de beroepsuitoefening en dat op het terrein van het toezicht op die beroepsuitoefening de taak en rol van een deken verzwaard is, zoals dat ook per 1 januari 2015 in de wet is opgenomen. In de (openbare) rapportages van rapporteur Hoekstra en publicaties in het Advocatenblad is daar een en ander maal melding van gemaakt.

5.6     Nu echter verweerster voorafgaand aan de zitting alsnog akkoord is gegaan met het kantoorbezoek door de deken en de daarbij te hanteren checklist ziet het hof daarin aanleiding de duur van de voorwaardelijke schorsing te beperken tot twee weken.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt  de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 19 januari 2015 onder nummer R.4555/14.140a voor zover daarbij aan verweerder de maatregel  van voorwaardelijke schorsing is opgelegd voor de duur van twee maanden;

en,     opnieuw rechtdoende:

-    legt aan verweerder de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken;

-    bepaalt dat  deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad anders mocht oordelen op de grond dat verweerder zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocaten wet bedoelde gedraging;

-    bekrachtigt de beslissing voor het overige.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. E. Schutte, T.E. van der Spoel, D.J. Markx en H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2015.