Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-01-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2015:23
Zaaknummer
ZWB 96 - 2014
Inhoudsindicatie
Klager verwijt verweerder dat sprake is van belangenverstrengeling, maar verzuimt dat te onderbouwen. Excessief declareren niet gebleken.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 26 januari 2015
in de zaak ZWB 96 - 2014
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 14 april 2014 met kenmerk K13-100, door de raad ontvangen op 15 april 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klachten ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 december 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de brief van de deken van 14 april 2014 met de daarbij behorende bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Klager heeft samengewerkt met de familie X, familie van de echtgenote van klager. De familie X had geïnvesteerd in de samenwerking, maar toen zij de samenwerking beëindigden wilden zij per direct de door hen gedane investering terug. Omdat klager dat toen niet kon betalen, heeft de familie X beslag laten leggen op het aan klager in eigendom toebehorende onroerend goed te S. Er werd door de familie X gedreigd met een executoriale verkoop van dat onroerend goed. Op 18 januari 2011 heeft klager zich tot verweerder gewend. Op dat moment liepen er diverse procedures, lagen er al twee beslagen en was er nog een vordering op klager in verband met de opruimkosten van wietplanten van de volwassen zoon van klager. De executie van het onderpand was aangezegd tegen 6 februari 2011. Klager verstrekte aan verweerder de opdracht om rechtsbijstand te verlenen met betrekking tot de dreigende executie en de gewenste herinvestering.
2.2 Verweerder heeft bij brief van 26 januari 2011 het intakegesprek dat hij met klager voerde bevestigd. In zijn brief bevestigt verweerder dat kennelijk buiten de gesprekken met verweerder er ook gesprekken zijn gevoerd met derden die eveneens de belangen van klager hebben behartigd. Verweerder tracht vervolgens uitstel van de aangezegde executoriale verkoop te verkrijgen en onderhandelt daartoe met de betrokken partijen. Uiteindelijk vindt op 10 mei 2011 een gesprek tussen klager en de familie X plaats bij de notaris die met de executie was belast. Door partijen is toen een alomvattende regeling getroffen die door de notaris in een vaststellingsovereenkomst is vastgelegd. Klager heeft echter geweigerd om deze vaststellingsovereenkomst voor akkoord te ondertekenen.
2.3 Op 19 mei 2011 vindt nog een gesprek plaats tussen verweerder, klager, zijn echtgenote en de heer Y, die door klager was aangesteld om te bemiddelen, om de stand van zaken door te nemen. Met name wordt in dat gesprek nog gesproken over de hoogte van de vraagprijs die de heer Y bij de verkoop van het onroerend goed zou moeten hanteren. Tijdens dit gesprek wordt door klager aan verweerder verzocht om met betrekking tot het stukje dijklichaam nog correspondentie te verzorgen. Verweerder geeft daarop aan eerst in het bezit te moeten worden gesteld van het daarop betrekking hebbende dossier.
2.4 Na het gesprek van 19 mei 2011 hebben klager en verweerder geen contact meer met elkaar. Verweerder stuurt vervolgens op 9 juni 2011 een brief aan klager waarin hij aangeeft dat hij een afwachtende houding aanneemt totdat klager hem nader zal hebben geïnformeerd. Bij brief van 28 juni 2011 geeft verweerder uiteindelijk aan dat hij zijn werkzaamheden zal staken. Aangezien de facturen van verweerder onbetaald bleven heeft verweerder klager op 6 juli 2011 een aanmaning gestuurd en nadien de deken gevraagd om toestemming te verlenen tot het leggen van beslag met het oog op de verkoop van het onroerend goed van klager. Het verlof is aan verweerder verleend, waarna de rechtbank klager bij vonnis van 5 september 2011 heeft veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen van verweerder. Uiteindelijk zijn de facturen van verweerder door klager volledig voldaan.
2.5 Klager heeft zich tot slot bij brief van 4 juli 2013 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.
3 klacht
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
3.1 verweerder de belangen van klager niet in voldoende mate behartigde voor wat betreft de beslaglegging en executoriale verkoop van de boerderij omdat hij ook eigen belang nastreefde;
3.2 verweerder de belangen van klager niet in voldoende mate behartigd heeft voor wat betreft zijn rechten met betrekking tot het hem in eigendom toebehorende perceel M1415 in S.
3.3 de declaraties van verweerder niet in verhouding staan tot de geleverde prestatie.
4 VERWEER
4.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat door hem niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Voor wat betreft het eerste klachtonderdeel geeft verweerder aan dat hij zich heeft ingespannen om een voor klager zo positief mogelijk resultaat te bereiken, maar dat hij in zijn werkzaamheden werd belemmerd doordat klager ook zelf probeerde met partijen te onderhandelen en doordat klager het contact met verweerder afhield. Uiteindelijk heeft klager een overeenkomst gesloten die hij weigerde te ondertekenen en reageerde klager ook niet meer op verzoeken van verweerder om contact op te nemen. Verweerder kon daardoor zijn werkzaamheden maar moeilijk verrichten en heeft gedaan wat hij kon. Verweerder betwist nadrukkelijk de stelling van klager dat hij een eigen belang had in deze zaak.
4.2 Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel wordt door verweerder aangegeven dat aan hem nimmer opdracht is gegeven om daarover te bemiddelen. De heer Y was daarvoor door klager al aangesteld. Klager heeft later nog wel aan verweerder gevraagd of verweerder in deze kwestie iets kon betekenen, maar verweerder heeft daarop aangegeven dat pas te kunnen doen nadat hij het volledige dossier zou hebben ontvangen. Het dossier is nooit aan verweerder toegezonden, zodat verweerder ook nimmer opdracht heeft gehad om terzake dit geschil werkzaamheden te verrichten.
4.3 Voor wat betreft het derde klachtonderdeel stelt verweerder dat de hoogte van de door hem verzonden declaraties in verhouding staat tot de geleverde diensten. Verweerder geeft daarnaast aan dat er voorafgaand aan het gelegde beslag overleg is gevoerd met de deken en dat zijn declaraties uiteindelijk ook zonder protest zijn voldaan door klager. Verweerder is dan ook van mening dat door hem niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel 1
5.1 Uit de hiervoor omschreven feiten en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat klager verweerder pas heeft benaderd op een moment dat de schulden van klager al hoog waren opgelopen en de situatie voor klager behoorlijk uitzichtloos was. Uit de in de zaak overgelegde correspondentie blijkt bovendien dat de werkzaamheden voor verweerder werden bemoeilijkt doordat klager ook zelf, of anderen namens hem, heeft geprobeerd om nadere afspraken te maken. Toen er uiteindelijk toch een vaststellingsovereenkomst was gesloten heeft klager deze niet ondertekend, waardoor het voor verweerder moeilijk werd om de belangen van klager goed te behartigen. Uit de in deze zaak overgelegde correspondentie blijkt dat verweerder al het mogelijke heeft gedaan om voor klager nog een zo positief mogelijk resultaat te bereiken. Er is door verweerder bemiddeld, geschreven en getelefoneerd in de hoop de executoriale verkoop te voorkomen. De raad is dan ook van oordeel dat verweerder zich binnen de mogelijkheden die hij had kundig van zijn taak heeft gekweten. Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel 2
5.2 Klager verwijt verweerder dat verweerder zijn belangen onvoldoende heeft behartigd voor wat betreft zijn rechten met betrekking tot het aan hem in eigendom toebehorende perceel N 1415 in S.. Verweerder heeft in zijn brief van 20 mei 2011 aan klager bevestigd dat tijdens het gesprek van 19 mei 2011 is gesproken over een stukje dijklichaam dat doorsneden is door een geasfalteerde weg ten behoeve van de bewoners van een nabijgelegen perceel. Afgesproken werd dat verweerder, nadat het dossier aan hem zou zijn verstrekt, in deze kwestie nog een brief zou sturen. Aan verweerder is echter het dossier nimmer verstrekt. In een brief van 9 juni 2011 laat verweerder klager weten dat hij na zijn brief van 20 mei 2011 geen contact met klager meer heeft kunnen krijgen. In de gegeven omstandigheden kan klager verweerder niet verwijten dat hij op dit punt de belangen van klager niet heeft behartigd. Verweerder beschikte immers niet over de daartoe benodigde gegevens. Het tweede klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel 3
5.3 Het derde onderdeel van de klacht gaat over de hoogte van de declaraties. De tuchtrechter heeft niet de bevoegdheid om declaratiegeschillen te beslechten, maar waakt slechts tegen excessief declareren. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Door klager wordt ook niet gesteld dat door verweerder excessief is gedeclareerd. Bovendien zijn de declaraties reeds vastgesteld door de civiele rechter en zijn deze inmiddels ook voldaan. Het derde klachtonderdeel is daarmee ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline
- verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink , voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken, W.H.N.C. van Beek, P.A.M. van Hoef, E.J.P.J.M. Kneepkens, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 januari 2015 .
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 27 januari 2015
per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
en per e-mail verzonden aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder/verweerster
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door
- klager/klaagster
- de deken van de orde van advocaten te
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl