Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-02-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:42

Zaaknummer

L 2 - 2015

Inhoudsindicatie

Advocaat is tuchtrechtelijk alleen verantwoordelijk voor eigen gedraging. Het valt een advocaat niet aan te rekennen indien een cliënt herhaaldelijk van standpunt wisselt. het is de taak van de advocaat om onder die omstandigheden de belangen van zijn cliënt zo zo goed mogelijk te behartigen. Klacht kenneljik niet-ontvankelijk / kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 2 februari 2015

in de zaak L 2 - 2015

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

 

 

tegen:

 

 

 

verweerders

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Limburg van 6 januari 2015 met kenmerk DOK 14-112 , door de raad ontvangen op 7 januari 2015 , en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1.           FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

   1.1          Klaagster heeft haar zoon G., gemachtigde in deze klachtzaak, verder te noemen G. in 2006 volmacht verleend om te beschikken over haar bankrekeningen, teneinde betalingen te verrichten en haar aandelenportefeuille te beheren. G. heeft op 18 september 2006, 15 januari 2007, 9 februari 2007 en 15 mei 2007 van de rekeningen van klaagster bedragen van in totaal € 160.342,= overgemaakt naar zijn bankrekening. Op 22 september 2006, 16 januari 2007 en 10 februari 2007 zijn schenkingsaktes opgemaakt en ondertekend door klaagster en G. In september 2007 heeft klaagster de aan G. verstrekte volmachten ingetrokken.

   1.2          Klaagster heeft zich in december 2007 gewend tot verweerder sub 1. Verweerder sub 1 heeft in december 2007 een intakegesprek gevoerd met klaagster en haar bij brief dd. 10 januari 2008 op de hoogte gesteld van zijn bevindingen. Vanaf 17 januari 2008 is de zaak inhoudelijk behandeld door verweerder sub 2.

   1.3          Verweerder sub 2 heeft G. bij brief dd. 24 januari 2008 namens klaagster gesommeerd binnen 7 dagen het bedrag ad € 160.342,= terug te betalen aan klaagster. G. h eeft op 14 februari 2008 kopieën van de schenkingsaktes en een kopie van een overeenkomst van geldlening aan verweerder sub 2 ter hand gesteld. Verweerder sub 2 heeft bij brief dd. 20 maart 2008 aan G. bericht dat klaagster vernietiging inriep van de buitengerechtelijke schenkingsovereenkomsten, met een beroep op misbruik van omstandigheden. 

    1.4          In 2008 is een mediationtraject gestart. De gemachtigde van G. heeft bij brief dd. 20 oktober 2009 aan verweerder sub 2 bericht dat G. zich niet kon vinden in de concept vaststellingsovereenkomst. Verweerder sub 2 heeft G. vervolgens op 6 januari 2010 namens klaagster gedagvaard. Klaagster vorderde verdeling van de tussen haar en G. bestaande gemeenschap en betaling van een bedrag ad € 160.342,=. Ten aanzien van de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap hebben partijen ter comparitie dd. 6 augustus 2010 een vaststellings-overeenkomst gesloten. Ten aanzien van de vordering tot terugbetaling van de door G. op zijn bankrekening overgemaakte gelden is de procedure voortgezet.

    1.5         Verweerder sub 2 heeft in opdracht van klaagster in kort geding nakoming gevorderd van de ter comparitie dd. 6 augustus 2010 vastgelegde afspraken over de verdeling van de gemeenschap en de huurbetalingen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van klaagster bij vonnis dd. 22 oktober 2010 toegewezen en de reconventionele vordering van G.  afgewezen, met veroordeling van G in de proceskosten in conventie en reconventie.

     1.6        In de bodemprocedure heeft de rechtbank bij vonnis dd. 1 februari 2012 de vordering van klaagster met betrekking tot de terugbetaling van gelden  afgewezen.

 

2.           KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerders klaagster onjuist hebben voorgelicht over de kans van slagen in de procedure tegen G., waardoor klaagster nodeloos op kosten is gejaagd.

 

3.           VERWEER

    3.1         De gemachtigde van klaagster in de klachtprocedure is degene tegen wie verweerder sub 2 namens klaagster heeft geprocedeerd. Indiening van de klacht is niet in overeenstemming met de wens van klaagster. Klaagster heeft op 4 september 2014 verweerder sub 1 opgebeld en tegenover hem verklaard geen klacht tegen verweerders te hebben willen indienen.

    3.2         Verweerder sub 1 heeft in december 2007 een intakegesprek met klaagster gevoerd. Vanaf januari 2008 heeft verweerder sub 2 de zaak inhoudelijk behandeld.  

    3.3         Verweerder sub 2 heeft de belangen van klaagster steeds in overleg met klaagster zo goed mogelijk behartigd. Verweerder sub 2 heeft geen kansloze procedures gevoerd en klaagster niet onnodig op kosten gejaagd. Verweerder sub 2 heeft op basis van de door (de accountant) van klaagster verstrekte informatie een uitgebreid onderzoek gedaan naar de kans van slagen van de claim van klaagster betreffende de aandelentransacties en ter zake de terugbetaling van de betalingen, in totaal een bedrag van ruim € 160.000,=, die G. ten laste van de rekening van klaagster aan zichzelf had gedaan. Verweerder sub 2 heeft eveneens onderzoek gedaan naar de kwestie van de huur en het appartementsrecht. Verweerder sub 2 achtte een claim op basis van schade als gevolg van aandelentransacties niet haalbaar. Verweerder sub 2 achtte een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling wel haalbaar, aangezien hem, evenals de accountant, niets was gebleken van een rechtsgrond voor een aantal betalingen die G. aan zichzelf had gedaan. Tevens meende hij dat hij met recht en reden verdeling van de gemeenschap van klaagster en G. kon vorderen. Verweerder sub 2 heeft de door G. overgelegde schenkings- en geldleningsovereenkomsten met klaagster besproken. Volgens klaagster waren de overeenkomsten nimmer tot stand gekomen, althans beantwoordden deze niet aan haar wil. Klaagster vermeldde dat zij een aantal blanco papieren op verzoek van G. had ondertekend, dat G. had gezegd dat de bedragen zouden worden terugbetaald en dat hij haar ook een aantal stukken ter ondertekening had voorgelegd waarvan zij de inhoud niet begreep. Het verwijt dat vele rechtsgangen zijn gemaakt is onterecht. Er is, rekening houdend met de familiaire verhoudingen tussen partijen, een mediationtraject gestart om een procedure te voorkomen. Het mediationtraject is door klager afgebroken. Vervolgens is één bodemprocedure en één kort geding aanhangig gemaakt.  

   3.4          Verweerder sub 2 heeft geen procedures gevoerd met marginale kans deze te winnen. Gelet op de aard van de door de rechter ter comparitie gevraagde inlichtingen was de zaak voor de rechter bepaald geen uitgemaakte zaak. Indien verweerder sub 2 de kans op succes in een procedure marginaal achtte (zoals de claim ter zake de aandelen-speculatie) adviseerde hij klaagster niet te procederen. Verweerder heeft, gesterkt door de gang van zaken ter comparitie, het kort gedingvonnis en het gegeven dat er voldoende argumenten voorhanden waren om te repliceren, de procedure tegen klager voortgezet. Het eindvonnis was voor klaagster teleurstellend. Verweerder had onder punt 9 van de repliek een patroon van feiten en omstandigheden genoemd waaruit misbruik van omstandigheden kon worden gedestilleerd. Dat de rechtbank deze feiten en omstandigheden onvoldoende concreet oordeelde betekent niet dat verweerder sub 2 een vordering met marginale kans van slagen aanhangig heeft gemaakt. In overleg met klaagster is om een aantal redenen besloten van het instellen van hoger beroep af te zien.

   3.5          Het is niet aan verweerder sub 2 maar aan G. te wijten dat de procedure zo lang heeft geduurd. G. heeft in het zicht van een vaststellingsovereenkomst het mediationtraject afgebroken en is vervolgens de ter comparitie gemaakte afspraken niet nagekomen, als gevolg waarvan verweerder sub 2 genoodzaakt was om namens klaagster een kort geding procedure aanhangig te maken om nakoming van de vaststellingsovereenkomst te vorderen. De vordering van klaagster is in kort geding integraal toegewezen. De voorzieningenrechter overwoog dat G. op juridisch onjuiste gronden niet had meegewerkt aan het geplande transport van het appartementsrecht en dat hij klaagster in reconventie nodeloos in rechte had betrokken.

    3.6         Het belang van de zaak woog op tegen de kosten van de gevoerde procedures.

 

4.           BEOORDELING

4.1         Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

4.2         Op de klacht kan met toepassing van artikel 46 g van de Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.3         Ten aanzien van het verweer dat de klacht door de gemachtigde van klaagster tegen de wil van klaagster is ingediend overweegt de voorzitter het volgende.

4.4         Hoewel klaagster desgevraagd bij herhaling ook tegenover (medewerkers van het bureau van) de deken heeft verklaard dat het niet haar intentie was om een klacht tegen verweerders in te dienen en dat de klacht als niet geschreven althans als ingetrokken diende te worden beschouwd, heeft zij bij brief dd. 22 september 2014 aan de deken geschreven dat het niet de bedoeling was om de klacht in te trekken. Zij schreef voorts dat haar zoon G., haar verder zou vertegenwoordigen. De brief is door klaagster ondertekend. De deken heeft op verzoek van G., in diens hoedanigheid van gevolmachtigde van klaagster, de klacht bij brief dd. 6 januari 2015 aan de raad van discipline toegezonden.

4.5         Nu klaagster G. middels de door haar ondertekende brief dd. 22 september 2014 (opnieuw) heeft gemachtigd haar in deze klachtprocedure te vertegenwoordigen, komt G. de bevoegdheid toe klaagster in deze te vertegenwoordigen. De door de deken op verzoek van G., in diens hoedanigheid van gemachtigde van klaagster, doorgestuurde klacht wordt op grond hiervan in behandeling genomen.

              Ten aanzien van verweerder sub 1

4.6         Verweerder sub 1 heeft zich na zijn brief dd. 10 januari 2008 inhoudelijk niet meer bezig gehouden met de inhoudelijke behandeling van de zaak. Aangezien de klacht betrekking heeft op de inhoudelijke behandeling van de zaak van klaagster tegen G. en een advocaat tuchtrechtelijk uitsluitend verantwoordelijk gehouden kan worden voor zijn eigen gedraging, zal de voorzitter de klacht tegen verweerder sub 1 als kennelijk niet-ontvankelijk afwijzen.

              Ten aanzien van verweerder sub 2

     4.7        De voorzitter is van oordeel dat uit de aan de raad overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder sub 2 de belangen van klaagster onvoldoende zorgvuldig heeft behartigd. Verweerder sub 2 heeft steeds gehandeld in opdracht van en in overleg met klaagster. Uit de aan de raad overgelegde stukken is gebleken dat verweerder sub 2 goede gronden had om klaagster te adviseren G. in rechte te betrekken. De door verweerder sub 2 aanhangig gemaakte procedures hebben tot resultaat gehad dat de door klaagster gewenste verdeling van de tussen haar en G bestaande gemeenschap tot stand is gekomen en dat afspraken zijn gemaakt betreffende de huurbetalingen. Alleen al hieruit blijkt dat verweerder sub 2 geen kansloze procedure aanhangig heeft gemaakt. Dat de rechtbank ten aanzien van de vordering tot terugbetaling van de door G. op zijn bankrekening overgemaakte gelden, bij vonnis dd. 1 februari 2012 uiteindelijk tot het oordeel is gekomen dat klaagster onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit bleek dat sprake was van misbruik van omstandigheden, betekent niet dat verweerder sub 2 de belangen van klaagster onvoldoende zorgvuldig heeft behartigd. Verweerder sub 2 heeft het standpunt van klaagster in rechte naar voren gebracht. Uit de aan de raad overgelegde stukken is gebleken dat het standpunt van klaagster gedurende de procedure wisselde en bovendien innerlijke tegenstrijdigheden bevatte. Dat klaagster herhaaldelijk van standpunt wisselt is ook gebleken uit de wijze waarop klaagster in deze klachtprocedure richting de deken heeft gecommuniceerd. Dat het standpunt van klaagster herhaaldelijk wisselt valt verweerder sub 2 niet aan te rekenen. Het was de taak van verweerder sub 2 om onder die omstandigheden de belangen van klaagster zo goed mogelijk te behartigen en haar - wisselende- standpunt naar voren te brengen.

    4.8         Nu klaagster geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd, waaruit blijkt dat verweerder sub 2 de belangen van klaagster onvoldoende zorgvuldig heeft behartigd, zal de voorzitter de klacht tegen verweerder sub 2 als kennelijk ongegrond afwijzen.  

 

BESLISSING

 

De voorzitter:

wijst de klacht tegen verweerder sub 1 als kennelijk niet-ontvankelijk af;

wijst de klacht tegen verweerder sub 2 als kennelijk ongegrond af.

 

 

Aldus gegeven door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 2 februari 2015.

 

 

griffier                                                                         voorzitter

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 februari 2015

 

per aangetekende en per gewone post verzonden aan:

- klager

 

per gewone post verzonden aan:

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.

 

 

Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 3115, 4800 DC Breda (fax: 076-5490569) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge­lijk.

 

Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

 

a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 3115, 4800 DC Breda

 

b.        Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Lage Mosten 7, Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u vooraf telefonisch contact op te nemen met de griffie van de raad. Het telefoonnummer van de raad van discipline is : 076-54 90 568.

 

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is 076 – 54 90 569. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.