Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-02-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:98

Zaaknummer

R. 4705/15.15

Inhoudsindicatie

De klacht heeft betrekking op de handelwijze van verweerder in zijn hoedanigheid van deken.

Inhoudsindicatie

Ten aanzien van klagers verwijt dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling bevindt zich in de stukken niets dat klagers stelling onderbouwt. Om een klacht te doen slagen, dienen er feiten te zijn waarop de klacht is gebaseerd. Deze feiten dienen ook bewezen te kunnen worden. Zulke feiten zijn door klager evenwel niet gesteld, laat staan nader ingevuld. Enige aanwijzing terzake belangenverstrengeling is dan ook niet voorhanden.

Inhoudsindicatie

Het staat een deken volledig vrij zijn standpunt te geven omtrent (verondersteld) klachtwaardig handelen.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 13 januari 2015 met kenmerk R 2015/07, door de raad ontvangen op 14 januari 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft diverse klachten ingediend bij, dan wel om bemiddeling verzocht van, verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden te Den Haag.

1.3 Bij e-mail bericht van 26 maart 2014 heeft klager zich beklaagd over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling, dat hij vooringenomen klagers klachten heeft behandeld en daarbij bewust onjuiste dekenstandpunten heeft afgegeven. Klager heeft de waarnemend deken verzocht de voorlopige uitspraak van verweerder te vernietigen en wenst daarbij dat een nieuw onderzoek in de klachtzaken plaatsvindt.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder stelt dat hij klager in de gelegenheid heeft gesteld zijn standpunten nader toe te lichten en te onderbouwen met bewijsstukken. Klager heeft dit niet gedaan.

3.2 Verweerder betwist dat er sprake is van belangenverstrengeling, vooringenomenheid of het bewust afgeven van onjuiste dekenstandpunten. De door klager ingediende klachten zijn conform de Leidraad Dekenale Klachtbehandeling in behandeling genomen en onderzocht.

3.3 Verweerder stelt dat het juist is dat hij in verschillende bemiddelingsverzoeken heeft aangegeven dat voor hem geen taak is weggelegd. Hij is van mening dat klager hem niet kan dwingen te bemiddelen in gevallen waarin hij geen mogelijkheden tot bemiddeling ziet. Dit heeft verweerder ook aan klager medegedeeld.

3.4 Verweerder merkt voorts op dat het indienen van een klacht tegen hem als deken niet betekent dat hij geen door klager ingediende klachten tegen advocaten in het arrondissement Den Haag in behandeling mag nemen, dan wel dat zijn adviezen met betrekking tot deze klachten nietig zijn of vernietigd dienen te worden. Verweerder meent dat het hem vrij stond de door klager ingediende klachten te onderzoeken en daarover zijn voorlopig standpunt te geven, ook nadat klager tegen hem had geklaagd. In dat kader merkt verweerder op dat de tuchtrechtelijke klachtprocedure niet bedoeld is om een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop hij de onderzoeken naar de door klager ingediende klachten heeft uitgevoerd, tenzij en indien en voor zover hij bij het uitoefenen van zijn taak als deken zijn taak zodanig heeft verwaarloosd of hij zich zodanig heeft misdragen dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Verweerder meent dat hiervan geen sprake is, terwijl klager daartoe ook geen feiten en/of omstandigheden heeft gesteld. 

 

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 De klacht van klager heeft betrekking op de handelwijze van verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

4.3 Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals hier in die van deken, blijft het advocatentuchtrecht gelden. Indien verweerder zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan haar een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.4 Ten aanzien van klagers verwijt dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling bevindt zich in de stukken niets dat klagers stelling onderbouwt. Om een klacht te doen slagen, dienen er feiten te zijn waarop de klacht is gebaseerd. Deze feiten dienen ook bewezen te kunnen worden. Zulke feiten zijn door klager evenwel niet gesteld, laat staan nader ingevuld. Enige aanwijzing terzake belangenverstrengeling is dan ook niet voorhanden.

4.5 Ten aanzien van klagers verwijt betreffende het vooringenomen behandelen van klachten en het bewust geven van onjuiste dekenstandpunten dient voorop te worden gesteld dat de wijze waarop een deken onderzoek doet naar een tuchtrechtelijke klacht over een advocaat in principe binnen zijn beleidsvrijheid valt. Daarnaast geldt dat binnen de klachtprocedure geen inhoudelijk oordeel gegeven kan worden over de werkzaamheden van verweerder als deken, tenzij hij daarbij zijn taken zodanig heeft verwaarloosd of zich zodanig heeft misdragen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Het staat een deken dan ook volledig vrij zijn standpunt te geven omtrent (verondersteld) klachtwaardig handelen. Ten aanzien van het gestelde bewust geven van onjuiste dekenstandpunten heeft te gelden hetgeen onder 4.4 reeds werd overwogen; klager heeft zulks niet concreet, laat staan aannemelijk gemaakt.

4.6 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond  verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 5 februari 2015.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 6 februari 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.