Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:125

Zaaknummer

14-277A+14-278A

Inhoudsindicatie

Verzetbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij over vrijheid van handelen. Verzet ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 18 mei 2015

in de zaken met nummers 14-277A en 14-278A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 14 november 2014 op de klacht van:

de heer

adres

klager

tegen:

1. mevrouw mr.

2. mevrouw mr.

beiden advocaat te Amsterdam

en

3. de maatschap

verweersters

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 17 juni 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweersters.

1.2 Bij brief aan de raad van 16 oktober 2014 met kenmerk 4014-0441 en

4014-0440, door de raad ontvangen op 17 oktober 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 14 november 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht, voor zover deze is gericht tot verweerster sub 3, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en de klacht voor het overige in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 17 november 2014 verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 20 november 2014, door de raad ontvangen op 21 november 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 10 maart 2015 in aanwezigheid van partijen. Door klager en verweersters zijn pleitnota’s overgelegd.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 20 november 2014.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt uitgegaan van de feiten die de voorzitter onder 1 van zijn beslissing heeft vastgesteld.

2.2 Klager heeft in verzet aangevoerd dat de voorzitter ten onrechte van die vaststaande feiten is uitgegaan. Volgens klager kunnen die feiten nog niet vaststaan omdat de vereffeningsprocedure en de verdeling nog moeten beginnen. Hiermee gaat klager eraan voorbij dat de beoordeling van de door hem ingediende tuchtrechtelijke klacht niet kan geschieden zonder dat eerst het feitelijk kader waarbinnen die klacht moet worden beoordeeld wordt vastgesteld. Nu de bezwaren tegen de vaststelling van dat feitelijk kader door klager slechts in deze algemene bewoordingen zijn gesteld en nergens concreet worden, moet de raad aan die bezwaren voorbijgaan. De door de voorzitter vastgestelde feiten blijken uit het dossier van de raad.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 Voor een beschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die beschrijving komt klager in verzet niet op.

3.2 De gronden van het verzet houden, naast de in 2.2 reeds genoemde grond, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter:

a) klager ten onrechte niet heeft gehoord voordat hij de beslissing op de klacht heeft genomen;

b) heeft miskend dat verweersters voorafgaand aan het pleidooi in de (hun toegezonden) strafrechtelijke aangifte van klager hebben kunnen lezen dat de machtiging was ingetrokken;

c) heeft miskend dat de klachten jegens verweersters sub 1 en 2 raken aan de kantoororganisatie van verweerster sub 3, zodat de klacht tegen verweerster sub 3 wel degelijk ontvankelijk is.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Het betoog van klager dat hij ten onrechte niet is gehoord voorafgaand aan de beslissing van de voorzitter kan niet leiden tot gegrondverklaring van het verzet. De voorzitter had op grond van de Advocatenwet de bevoegdheid om deze voorzittersbeslissing te geven zonder klager eerst te horen.

4.3 De raad is voorts van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk en kennelijk ongegrond bevonden. Daartoe overweegt de raad nog het volgende.

4.4 Klager verwijt verweersters sub 1 en 2 dat zij het gerechtshof hebben misleid door bij de op 25 maart 2014 genomen memorie van antwoord een verklaring van erfrecht tevens houdende boedelvolmacht in te dienen, terwijl zij wisten dat klager die volmacht had ingetrokken. De vraag of die volmacht was ingetrokken maakte echter geen onderdeel uit van de rechtsstrijd, zodat het aan verweersters sub 1 en 2 gemaakte verwijt reeds om die reden geen doel treft. Bovendien heeft klager niets gesteld waaruit afgeleid kan worden dat verweersters sub 1 en 2 op 25 maart 2014 wisten of moesten weten dat de volmacht was ingetrokken. Het betoog dat verweersters dit in ieder geval ten tijde van het pleidooi wisten of moesten weten, omdat zij toen reeds bekend waren met de strafrechtelijke aangifte, die klager aan hen had toegezonden, faalt ook. Anders dan klager meent, behoefden verweersters op grond van de strafrechtelijke aangifte van klager niet voor waar aan te nemen dat hij de volmacht had ingetrokken, nu – naar klager niet heeft betwist – geen bewijsstukken van de intrekking van de volmacht met de aangifte aan verweersters waren meegezonden. Alleen de brief van de notaris M. van 17 juli 2014 kan als bewijs van die intrekking gelden. Die brief dateert echter van na de door verweersters sub 1 en 2 ingediende memorie van antwoord, alsook van na het pleidooi. Dat verweersters sub 1 en 2 het gerechtshof welbewust onjuist zouden hebben geïnformeerd kan daarom niet worden vastgesteld. Evenmin valt in te zien dat de organisatie van het kantoor van verweerster sub 3 in verband hiermee op enige wijze gebrekkig is geweest.

4.5 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, N.M.N. Klazinga, K. Straathof en J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. S.H. van den Ende als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 mei 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.