Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:189

Zaaknummer

R. 4688/14.272

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij.

Inhoudsindicatie

Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de raad van oordeel dat verweerster onbetwist heeft aangetoond dat zij bij meerdere brieven getracht heeft in contact te komen met klager sub 1 om tot verrekening over te gaan. Dat klagers stellen dat verrekening niet mogelijk is, volgt niet zonder meer uit het proces-verbaal van de zitting. Een oordeel omtrent de al dan niet toelaatbaarheid van verrekening is onder die omstandigheden niet aan de tuchtrechter en zal dan ook moeten komen van de civiele rechter. Daarbij hebben klagers door in het geheel niet te reageren op de voorstellen van verweerster laatstgenoemde in het ongewisse gelaten omtrent het door hen betrekken van het standpunt dat niet verrekend kon worden. Het kan verweerster niet verweten worden dat zij dan vervolgens het belang van haar cliënte tracht te dienen door nogmaals een poging te wagen tot afspraken te komen.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1. Bij brief van 11 december 2014 aan de raad met kenmerk K197 2014, door de raad ontvangen op 12 december 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. De klacht is behandeld ter zitting van 2 maart 2015 van de raad in aanwezigheid van verweerster. Verweerster werd vergezeld door mr. T, advocaat te N. en kantoorgenote van verweerster. Klagers zijn, met schriftelijke vooraankondiging, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2. FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerster stond de wederpartij van klager bij in een procedure die  aanhangig was bij de Rechtbank Amsterdam.

2.3 Onderwerp van de procedure vormde enerzijds een aantal openstaande nota’s van klager sub 2 gericht aan de cliënte van verweerster en anderzijds een schadeclaim van de cliënte van verweerster op klager sub 2.

2.4 Op 11 juni 2013 is conservatoir beslag gelegd op de bankrekening van verweersters cliënte.

2.5 Verweerster heeft namens haar cliënte bij dagvaarding van 25 juni 2013 in kort geding opheffing van dat beslag gevorderd.

2.6 Klager sub 1 heeft zich hiertegen namens klager sub 2 verzet.

2.7 Ter zitting in kort geding op 3 juli 2013 is vervolgens tussen de betrokken partijen een regeling getroffen, welke regeling is vastgelegd in een ter zitting opgesteld proces-verbaal.

2.8 Tussen partijen is onder andere afgesproken dat verweersters cliënte binnen één week een bedrag van € 43.850,-- diende te storten op de derdengeldenrekening van VvAA Rechtsbijstand, waarvan het beheer volgens klager sub 1 bij verweerster ligt.

2.9 Het beslag zou worden opgeheven nadat verweerster klager sub 1 de ontvangst van het bedrag zou bevestigen. Indien zou blijken dat de cliënte van verweerster een bedrag verschuldigd zou zijn aan klager sub 2 zou dit bedrag uit dit depot worden voldaan.

2.10 Op 11 juli 2013 heeft verweerster aan klager sub 1  bevestigd dat het bedrag was ontvangen, waarna laatstgenoemde conform de afspraak het beslag heeft opgeheven.

2.11 De rechtbank heeft op 2 april 2014 eindvonnis gewezen in de bodemprocedure tussen partijen en geoordeeld dat de cliënte van verweerster een bedrag van € 38.351,45 verschuldigd is aan klager sub 2.

2.12 Klager sub 1 heeft verweerster op 7 april 2014 gesommeerd binnen twee dagen tot betaling van dit bedrag over te gaan, aan welke sommatie niet is voldaan.

2.13 Op 23 april 2014 is executoriaal beslag gelegd onder de Stichting Derdengelden VvAA Rechtsbijstand. Op 30 mei 2014 ontving klager sub 1 een verklaring ex art. 475 lid 2 Rv. Deze verklaring was ondertekend door verweerster.

2.14 Bij brief van 23 juni 2014 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijten klagers verweerster dat zij:

a. de ter terechtzitting in kort geding op 3 juli 2013 getroffen regeling niet is nagekomen en;

b. dat zij nadien de betaling van het verschuldigde stelselmatig heeft gefrustreerd en gesaboteerd.

3.2 Dit gedrag is onrechtmatig en in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt en tast het vertrouwen in de advocatuur ernstig aan. Enerzijds heeft verweerster gehandeld in strijd met de uitdrukkelijke afspraken waaraan ook zij gebonden was en anderzijds heeft zij de betaling door de Stichting Derdengelden van de VvAA tegengehouden, terwijl deze daartoe zonder meer gehouden was. Zo is eerst circa zes weken na het beslag onder de stichting de door haar ondertekende verklaring ex artikel 415 lid 2 Rv afgegeven. Aldus heeft verweerster ook haar functie als beheerder dan wel feitelijk leidinggever van de Stichting Derdengelden van de VvAA verward met, dan wel misbruikt ten behoeve van, haar functie als advocaat van de wederpartij, in strijd met de gemaakte afspraken ter zitting.

4. VERWEER

4.1 Verweerster betwist dat zij de ter zitting van 3 juli 2013 getroffen regeling zou hebben gefrustreerd. Direct na het vonnis van 2 april 2014 heeft verweerster contact gezocht met klager sub 1 om voor te stellen dat partijen een deel van de vorderingen die zij op elkaar hadden, te laten verrekenen. Dit heeft zij gedaan bij  brieven van 4, 9 en 18 april, 8 mei en 20 juni 2014. Klagers hebben niet op deze voorstellen gereageerd.

4.2 Volgens verweerster laat het proces-verbaal de mogelijkheid van verrekening open, ook al staat dit niet expliciet vermeld in het proces-verbaal. Verweersters cliënte had er belang bij om het bedrag dat op de derdengeldenrekening stond niet zonder meer te betalen aan klager sub 2, nu hij dwangsommen aan haar was verschuldigd. Van schending van gemaakte afspraken is volgens verweerster geen sprake.

4.3 Ten aanzien van het beheer van de stichting heeft verweerster gesteld dat zij niet de formele beheerder, dan wel feitelijk beheerder van de Stichting Derdengelden was. Verweerster was er niet van op de hoogte dat de derdenverklaring niet was ondertekend. Op verzoek van de leden van het bestuur van de Stichting Derdengelden heeft zij op zich genomen om dit in orde te maken. De afgifte van deze verklaring betrof volgens verweerster slechts een formaliteit. Verweerster betwist misbruik te hebben gemaakt van haar positie en een vertraging te hebben laten ontstaan. Verweerster ziet niet in wat er klachtwaardig is aan het afgeven van een derdenverklaring. Zij merkt daarbij op dat het vaker gebeurt dat advocaten rechtshandelingen verrichten namens  een Stichting Derdengelden, omdat zij bijvoorbeeld zelf bestuurder zijn van de stichting.

 

5. BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ten aanzien van de klachtonderdelen a en b

5.2 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de raad van oordeel dat verweerster onbetwist heeft aangetoond dat zij bij meerdere brieven getracht heeft in contact te komen met klager sub 1 om tot verrekening over te gaan. Dat klagers stellen dat verrekening niet mogelijk is, volgt niet zonder meer uit het proces-verbaal van de zitting van 3 juli 2013. Een oordeel omtrent de al dan niet toelaatbaarheid van verrekening is onder die omstandigheden niet aan de tuchtrechter en zal dan ook moeten komen van de civiele rechter. Daarbij hebben klagers door in het geheel niet te reageren op de voorstellen van verweerster laatstgenoemde in het ongewisse gelaten omtrent het door hen betrekken van het standpunt dat niet verrekend kon worden. Het kan verweerster niet verweten worden dat zij dan vervolgens het belang van haar cliënte tracht te dienen door nogmaals een poging te wagen tot afspraken te komen. De raad is dan ook van oordeel dat evenmin kan worden vastgesteld dat verweerster de betaling bewust heeft gefrustreerd en gesaboteerd.  Verweerster heeft onbetwist gesteld dat zij niet de beheerder of feitelijk leidinggevende is van de stichting beheer derdengelden, en zij slechts op verzoek van het bestuur de verklaring heeft ondertekend. Ook dit verwijt van klagers treft derhalve geen doel. De klacht is ongegrond.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, T. Hordijk, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 mei 2015.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 mei 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klagers 

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl