Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:53

Zaaknummer

R. 4728/15.38

Inhoudsindicatie

Klacht gericht tegen de advocaat van klagers wederpartij.

Inhoudsindicatie

De uitlating van verweerder dat het bewind is ingesteld om de heer D. te beschermen tegen het manipulerende gedrag van klager is in de gegeven omstandigheden niet onnodig grievend. Verweerder heeft middels gebruik van deze woorden het standpunt van zijn cliënt over het voetlicht gebracht.

Inhoudsindicatie

Voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van Raad van de Orde in het arrondissement Den Haag van 12 februari 2015 met kenmerk K 273 2014 ak/ksl, door de Raad van Discipline (hierna: “de raad) ontvangen op 17 februari 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Bij beschikking van 25 februari 1998 van de kantonrechter te Leiden is bewind gesteld over alle goederen die toebehoren aan de heer D.

1.3 Bij beschikking van 10 december 2003 is de heer J.C. W. met ingang van 1 januari 2004    als opvolgend bewindvoerder benoemd.

1.4 Klager heeft op 7 maart 2013 namens de heer D. de de kantonrechter te Leiden verzocht het bewind op te heffen.

1.5 Bij beschikking van 23 april 2013 heeft de kantonrechter klagers verzoek, althans het verzoek dat klager namens de heer D. had ingediend, afgewezen.

De heer D. heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. Het Hof Den Haag heeft bij beschikking van 11 december 2013 de beschikking waarvan beroep bekrachtigd. De heer D. heeft tegen de beschikking van 11 december 2013 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft dit beroep bij beschikking van 27 juni 2014 niet-ontvankelijk verklaard.

1.6 Bij beschikking van 7 juni 2013 heeft de kantonrechter te Leiden de bewindvoerder gemachtigd om de heer D. te laten vertegenwoordigen door verweerder inzake de aangekondigde procedure door klager.

1.7 Bij beschikking van 7 januari 2014 van de Rechtbank Den Haag is aan de bewindvoerder machtiging verleend om uit het vermogen van de heer D. een bedrag op te nemen van € 2.630,09 conform de factuur van verweerder van 11 december 2013.

1.8 Tegen deze beschikking is de heer D. op 7 april 2014 in hoger beroep gekomen.

1.9 Bij beschikking van 27 augustus 2014 heeft het Gerechtshof Den Haag beslist dat de bewindvoerder aanspraak kan maken op betaling uit het vermogen van de heer D. van bij hem door verweerder gedeclareerde advocaatkosten.

1.10 Klager heeft een pretense vordering van hem op de heer D. ter incassering uit handen gegeven aan een deurwaarderskantoor te Rotterdam. Verweerder heeft namens de bewindvoering op de aanschrijving van de deurwaarder bij brief van 16 september 2014 gereageerd en heeft – voor zover in dezen relevant – aan de deurwaarder geschreven:

 

“….

Sedert 25 februari 1998 is een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de heer D. (red. RvD). Dit bewind is ingesteld om de heer D. te beschermen tegen het manipulerende gedrag van uw cliënt. Uw cliënt was, en is nog steeds, uit op het aanzienlijke vermogen van de heer D.

Uw cliënt was al kort na aanvang van het instellen van de bewindvoering op de hoogte van de bewindvoering. Uw cliënt heeft bij aanvang van de bewindvoering immers diverse malen contact gehad met de eerste bewindvoerder, de heer  T.M. W. (red. RvD). Overigens blijkt uit de vermeende werkzaamheden die uw cliënt voor de heer D. zou hebben verricht, en waarvoor hij thans betaling verzoekt, dat hij bij het verrichten daarvan op de hoogte was van de bewindvoering.

Gelet op vorenstaande kan de vordering van uw cliënt niet op worden verhaald op de onder bewind staande goederen.

…”

1.11 Bij brief van 2 oktober 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij zich in de brief van 16 september 2014 aan de deurwaarder onnodig grievend over hem heeft uitgelaten. In deze brief heeft verweerder ten onrechte gesteld dat klager kort na aanvang van het instellen van de bewindvoering hiervan op de hoogte was. Ook heeft verweerder gesteld dat het bewind is ingesteld om de heer D. tegen klagers manipulerende gedrag te beschermen, nu klager achter het vermogen van de heer D. aan zou zitten. Klager vindt de beschuldigingen van verweerder grievend en beledigend.

2.2 Klager is van mening dat verweerder:

a. moet bewijzen dat klager de aanleiding is geweest voor het ingestelde bewind in 1998;

b. moet aantonen dat klager de heer D. gemanipuleerd heeft;

c. moet aantonen dat klager uit zou zijn op het vermogen van de heer D.;

d. moet bewijzen dat klager op de hoogte was van het in 1998 en 2004 ...;

e. moet uitleggen waarom hij er mee akkoord is dat zijn cliënt € 100.000,-- erft;

f. de zaken manipuleert;

g. zijn cliënt niet moet adviseren geen rekeningen van klager te betalen;

h. de grievende uitlatingen moet intrekken.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft gesteld dat hij optreedt als advocaat voor het onder bewind gestelde vermogen van de heer D. Hij is ingeschakeld door de bewindvoerder, de heer J.C. W. Klager is naar de mening van verweerder sinds ruim anderhalf jaar bezig een strijd te voeren tegen de onderbewindstelling van het aanzienlijke vermogen van de heer D. Verweerder merkt hierbij op dat inmiddels al vier procedures zijn gevoerd. Ook probeert klager door middel van verzending van een tweetal facturen geld uit het onder bewind gestelde vermogen te incasseren. Deze facturen zijn volgens verweerder niet onderbouwd.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.2 Verweerder geeft aan dat bij het verweerschrift van 16 september 2013 een tweetal producties is overgelegd, waaruit blijkt dat heer D. en zijn moeder geen weerstand konden bieden aan het manipulerende gedrag van klager hetgeen reden van de onderbewindstelling was. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat klager een bedrag van NLG 250.000,00 (€ 113.445,05) van de heer D. en zijn moeder te hebben geleend zonder dat hier een overeenkomst aan ten grondslag lag of zekerheden waren verleend. Na het instellen van het bewind zijn er nog  meer onregelmatigheden aangetroffen volgens verweerder. Hij heeft dit onderbouwd middels verwijzing naar een verklaring van 27 augustus 2013 van de eerste bewindvoerder, de heer T.M. W. Uit deze verklaring volgt dat klager de reden is geweest voor de onderbewindstelling. Ook uit de beschikking van het hof Den Haag van 11 december 2013 kan dit volgens verweerder worden opgemaakt.

Ten aanzien van de klachtonderdelen b en c

3.3. Volgens verweerder blijkt uit diverse feiten en omstandigheden dat de heer D. door klager wordt beïnvloed/bewerkt om zijn aanzienlijke vermogen aan klager ter beschikking te stellen. Dit blijkt volgens verweerder uit de volgende feiten:

1. de heer D. heeft destijds € 113.445,05 uitgeleend zonder dat hiervoor door klager enige zekerheid is geboden en zonder dat aan deze betaling een (schriftelijke) overeenkomst ten grondslag ligt;

2. de heer D. betaalde bij aanvang van de bewindvoering de huur van een huurwoning die klager huurde;

3. zowel klager als de heer D. heeft na het instellen van de bewindvoering de bewindvoerders vele malen gevraagd om aan klager forse bedragen te betalen, zonder enige uitleg of onderbouwing;

4. de heer D. heeft een stichting opgericht waarvan klager voorzitter is;

5. de heer D. ondertekent alle stukken die klager opstelt, ook als dit niet in zijn belang is;

6. de heer D. heeft zijn bankpas aan klager afgegeven en klager neemt geld op van de heer D.

Ook uit e-mailberichten van klager aan verweerder en de bewindvoerder blijkt volgens verweerder dat klager de heer D. probeert te beïnvloeden en dat hij zichzelf financieel wil bevoordelen.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

3.4 Verweerder heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel gesteld dat indien en voor zover klager heeft bedoeld te stellen dat verweerder bewijs moet leveren waaruit blijkt dat klager in 1998 op de hoogte was van het bewind,  klager al kort na aanvang van de bewindvoering hiervan op de hoogte was. Klager heeft destijds meerdere malen contact gehad met de bewindvoerder. Dit blijkt ook uit de verklaring van de eerste bewindvoerder. De eerste bewindvoerder heeft ook verklaard dat klager, na aanvang van het bewind, enkele dure schilderijen heeft meegenomen om te laten taxeren, welke schilderijen vervolgens zijn verdwenen. Hieruit kan volgens verweerder worden opgemaakt dat klager na aanvang van de bewindvoering nog in Nederland is geweest.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

3.5 Verweerder heeft betwist dat een dergelijke mededeling door hem is gedaan. In het verweerschrift van 16 september 2013 is uitgebreid uiteengezet dat het onjuist is dat de bewindvoerder een legaat wil hebben na het overlijden van de heer D. ten bedrage van € 100.000,--.

Ten aanzien van klachtonderdeel f

3.6 Dat verweerder bezig zou zijn zaken te manipuleren wordt door klager volgens verweerder op geen enkele manier onderbouwd en/of bewezen. Verweerder betwist klagers stellingen op dit punt.

Ten aanzien van klachtonderdeel g

3.7 Verweerder merkt hierbij op dat hetgeen hij aan zijn cliënten adviseert geen zelfstandige betekenis heeft voor derden.

Ten aanzien van klachtonderdeel h

3.8 Verweerder is van mening dat gezien de aard van de procedures zijn uitlatingen over klager begrijpelijk en niet onnodig grievend zijn. Verweerder heeft inhoudelijke argumenten gebruikt en deze aan de juistheid getoetst.

 

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.3 Dat de uitlatingen van verweerder klager niet welgevallig zijn, kan zijn, maar niet kan worden vastgesteld dat de uitlatingen van verweerder onnodig grievend zijn. Verweerder heeft het standpunt van zijn cliënt, de bewindvoerder, verwoord en is daarbij niet buiten de grenzen getreden van de hem toekomende vrijheid. Niet, althans onvoldoende is gesteld, noch is uit de stukken gebleken dat verweerder wist of had moeten weten dat zijn uitlatingen onjuist waren. Voor zover al zou komen vast te staan dat de uitlatingen van verweerder onjuist zouden zijn, zijn uit de stukken geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen, waaruit blijkt dat verweerder wist of had moeten weten dat de uitlatingen onjuist waren. Verweerder mocht dan ook afgaan op de juistheid hiervan zonder dat hij de juistheid bij zijn cliënt diende te verifiëren.

4.4 De uitlating van verweerder dat het bewind is ingesteld om de heer D. te beschermen tegen het manipulerende gedrag van klager is in de gegeven omstandigheden niet onnodig grievend. Verweerder heeft middels gebruik van deze woorden het standpunt van zijn cliënt over het voetlicht gebracht.

4.5 Uit de stukken blijkt voorts dat klager zichzelf tegenspreekt met betrekking tot de betwisting door klager van de stelling van verweerder dat klager al kort na aanvang van het instellen van het bewind hiervan op de hoogte was. De voorzitter verwijst voor de onderbouwing hiervan naar de brief van de Deken d.d. 12 januari 2015, pag. 10, derde alinea.

4.6 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 16 maart 2015.

griffier  voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 19 maart 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.