Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:166

Zaaknummer

ZWB 286 - 2014

Inhoudsindicatie

Klager verwijt verweerder dat deze het Hof onjuist heeft voorgelicht door niet te melden dat vonnis pas na opwerping incident in hoger beroep is betekend.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond

Uitspraak

Beslissing van 29 juni 2015

in de zaak ZWB 286-2014

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

 

klagers

 

 

tegen:

 

 

 

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 27 oktober 2014 met kenmerk K 14-038, door de raad ontvangen op 28 oktober 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 mei 2015 in aanwezigheid van klagers en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief van de    deken met de daarbij behorende bijlagen.

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Op 8 januari 2014 heeft de rechtbank Breda ten laste van klaagster sub 1 en ten gunste van de cliënte van verweerder een veroordeling uitgesproken en deze uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Op 13 januari 2014 zijn klagers in hoger beroep gekomen tegen dat vonnis. Er is gedagvaard tegen de zitting van 21 januari 2014. Op die datum is direct de memorie van grieven genomen en is tevens een incidentele conclusie tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad ingediend.

2.2      Verweerder heeft op 23 januari 2014 het vonnis laten betekenen aan klaagster sub 1 en heeft bevel gedaan van aankondiging van verdere executie. Onder die dwang heeft klaagster sub 1 aan het vonnis voldaan op 24 januari 2014.

2.3      Op 4 februari 2014 heeft verweerder een antwoordconclusie in het incident tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad genomen. Daarin werpt verweerder de vraag op wat het instellen van het incident voor zin heeft wanneer reeds aan het vonnis is voldaan.

2.4      Klagers hebben verweerder bij brief van 10 februari 2014 verzocht om het hof te berichten dat pas na opwerping van het incident is betekend en dat pas na betekening van het vonnis tot betaling is overgegaan. Verweerder heeft dat geweigerd. Klagers hebben zich vervolgens bij brief van 18 maart 2014 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat:

1.         verweerder de hoger beroepsrechter onjuist heeft voorgelicht;

2.         verweerder volhardt in het bestrijden van de door klagers verweten             gedragingen;

3.         verweerder weigert de door klagers verweten gedragingen bij de             beroepsrechter te corrigeren.

 

4          VERWEER

4.1      Verweerder is van mening dat door hem niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Verweerder geeft aan dat de deurwaarder op 13 januari 2014 opdracht heeft gekregen om over te gaan tot betekening en executie. Op 23 januari 2014 heeft de deurwaarder het vonnis betekend en op 24 januari 2014 is er door klaagster sub 1 betaald. Verweerder heeft het betalingsbewijs overgelegd aan het gerechtshof, zodat voor het hof voldoende duidelijk was op welke datum er is betaald. Uit het betalingsbewijs kan namelijk worden opgemaakt dat pas betaald is nadat betekening van het vonnis had plaatsgevonden. Volgens verweerder was dat voor het hof ook duidelijk.

4.2      Verweerder stelt daarnaast dat het voor het hof helemaal niet van belang was wanneer er precies is betaald, maar veel meer of er belang is bij de gevraagde incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring. Dat belang ontbreekt wanneer er al is betaald. Verweerder wijst in dit kader op de inhoud van het arrest, waaruit blijkt dat de rechter zich bewust was van de datum van betaling. Van misleiding van het hof door verweerder is dan ook geen sprake geweest.

4.3      Verweerder wijst daarnaast op het feit dat hij klagers in de gelegenheid heeft gesteld om zelf aan het hof te berichten dat er pas was betaald na opwerping van het incident en na betekening van het vonnis. Verweerder heeft deze toestemming gegeven ondanks het feit dat de zaak al voor arrest stond. Dat klagers van deze mogelijkheid geen gebruik hebben gemaakt kan verweerder niet worden verweten. Verweerder is derhalve van mening dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

 

5          BEOORDELING

5.1      Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

ad klachtonderdeel 1

5.2      Klager verwijt verweerder dat hij het hof onjuist heeft voorgelicht door in zijn memorie van antwoord in het door klager opgeworpen incident niet nadrukkelijk te vermelden dat betekening van het vonnis in eerste aanleg pas heeft plaatsgevonden nadat het incident door klagers was opgeworpen. Gedragsregel 30 bepaalt dat de advocaat zich dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet, althans behoort te weten dat die onjuist zijn.

5.3      Verweerder heeft in zijn memorie van antwoord in het door klagers opgeworpen incident niet nadrukkelijk vermeld dat het vonnis pas is betekend nadat het incident reeds was opgeworpen. Wel heeft verweerder in zijn memorie melding gemaakt van het feit dat betekening had plaatsgevonden. Verweerder heeft daarnaast een betalingsbewijs met daarop de datum van betaling in het geding gebracht. Uit dat betalingsbewijs blijkt derhalve dat betaling pas heeft plaatsgevonden nadat het incident was opgeworpen.

5.4      Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder het hof niet onjuist heeft geïnformeerd. Van mogelijke misleiding van het hof zoals door klager gesteld is niet gebleken. Verweerder had bovendien niet voor ogen om het hof te misleiden en heeft ook niet bewust feiten of omstandigheden die hij had moeten vermelden, verzwegen. Verweerder heeft over de betekening gesproken en heeft een betalingsbewijs met daarop de datum van betaling in het geding gebracht. Het hof was dus op de hoogte van het feit dat door klagers pas aan het vonnis is voldaan nadat het incident was opgeworpen. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond.

ad klachtonderdeel 2

5.5      In het tweede klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat hij volhardt in het bestrijden van de door klagers verweten gedraging. Nu de raad hiervoor bij de behandeling van klachtonderdeel 1 tot het oordeel is gekomen dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is ook dit tweede klachtonderdeel ongegrond. Verweerder heeft gedragsregel 30 immers niet overtreden, zodat hem ook niet kwalijk kan worden genomen dat hij heeft volhard in zijn standpunt.

ad klachtonderdeel 3

5.6      Klagers zijn van mening dat verweerder het hof had moeten melden dat betekening van het vonnis pas had plaatsgevonden na opwerping van het incident. Nu de raad de klachtonderdelen 1 en 2 reeds ongegrond heeft verklaard, volgt ook het derde klachtonderdeel dat lot. Bovendien heeft verweerder klagers toestemming gegeven om het hof zelf te informeren, maar van die mogelijkheid hebben klagers geen gebruik gemaakt. Verweerder heeft in dit kader niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door mr. M.I.J. Hegeman , voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen, L.W.M. Caudri, A.J. Sol, J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juni 2015 .

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 29 juni 2015

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klagers

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-       Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-      klagers

-        verweerder

-        de deken van de orde van advocaten te Zeeland-West-Brabant.

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl