Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-06-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2015:150
Zaaknummer
14-332NH
Inhoudsindicatie
Ongegronde klacht tegen de advocaat van de wederpartij die onnodig grievende uitlatingen over klager zou hebben gedaan.
Uitspraak
Beslissing van 1 juni 2015
in de zaak 14-332NH
naar aanleiding van de klacht van:
de heer
klager
tegen:
mevrouw mr.
advocaat te
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 3 december 2014 met kenmerk 14-147, door de raad ontvangen op 5 december 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 maart 2015 in aanwezigheid van partijen.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in §1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 22 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klager en zijn voormalige partner (mevrouw S.) waren verwikkeld in een uit een echtscheidingsprocedure voortvloeiend geschil omtrent een vakantieregeling van de kinderen van partijen. Verweerster heeft mevrouw S. daarin bijgestaan.
2.3 Op 17 april 2014 heeft verweerster namens mevrouw S. een verzoekschrift tot vaststelling van een vakantieregeling ingediend bij de sector familiezaken van de rechtbank Noord-Holland. In dat verzoekschrift is onder meer het volgende geschreven:
De reden voor de man om in hoger beroep te gaan tegen de beslissing van de rechtbank is om een omgangsregeling te verkrijgen waarbij volledig rekening wordt gehouden met het schema van de man. (…). Inmiddels lijkt de man nu opnieuw de discussie over zijn schema en onmogelijkheden te willen voeren als het de vakantieregeling betreft. Elke vakantieperiode geeft weer ruimte voor discussie omdat de man meent dat de vrouw de kinderen moet opvangen als hij niet kan. Het Gerechtshof heeft echter overwogen dat het aan de man is om ervoor te zorgen dat de zorgregeling (grotendeels) wordt nageleefd en voorts dat het belang van de man bij de door hem verzochte vakantieregeling onvoldoende aannemelijk is geworden. De man kan niet blijven verlangen dat de vrouw het elke keer voor hem opvangt. Om een indruk te geven van de situatie worden brieven van 24 maart 2014 overgelegd.
De man is niet bereid om tijdig afspraken te maken. De man dient zich dan ook niet te verschuilen achter de verlatingsangst die zijn dochter heeft gehad, omdat hij zijn verantwoordelijkheid moet nemen, ook richting de kinderen.
2.4 In een bij het verzoekschrift overgelegde brief van klager aan verweerster van 24 maart 2014 is onder meer het volgende geschreven:
Vol ongeloof correspondeer ik met u over deze kwestie vooral nu onze [dochter partijen] nog aan het opkrabbelen is van haar verlatingsangst (…)
2.5 Bij brief van 30 april 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij zich in strijd met gedragsregel 31 onnodig grievend over klager heeft uitgelaten door in het verzoekschrift van 17 april 2014 te stellen dat hij zich niet dient te verschuilen achter de verlatingsangst die zijn dochter heeft gehad.
4 VERWEER
4.1 Verweerster betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De opmerking ten aanzien van de verlatingsangst van de dochter van partijen is gemaakt omdat klager in de procedure over de omgang telkens heeft aangedragen dat de door mevrouw S. gewenste regeling niet mogelijk is in verband met de verlatingsangst van één van de kinderen. Daarmee is in het verzoekschrift geanticipeerd op standpunten die klager eerder had ingenomen. De opmerking is voorts niet onnodig grievend, aldus verweerster.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 De klacht betreft het handelen van verweerster als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt bij het beoordelen van een dergelijke klacht is dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken dat – zeker als er belangen van (een) minderjarig(e) kind(eren) in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures.
5.3 Vast staat dat klager zelf de verlatingsangst van zijn dochter als relevant voor een vakantieregeling naar voren heeft gebracht in zijn correspondentie met verweerster. Het benoemen van deze stellingname van klager in het verzoekschrift was dan ook functioneel, aangezien verweerster daarmee in het belang van haar cliënte heeft geanticipeerd op mogelijke stellingen van klager in de procedure. De raad acht de door klager gewraakte uitlating in het verzoekschrift niet van dien aard dat verweerster, afgezet tegen de in § 5.2 vermelde maatstaf en de context van het debat tussen partijen, onvoldoende terughoudendheid heeft betracht. De door verweerster gekozen bewoordingen acht de raad ook niet onnodig grievend. De klacht is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs B. Roodveldt, M.W. Schüller, B.J. Sol en J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. S.H. van den Ende als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 juni 2015.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 1 juni 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl