Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-02-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:91

Zaaknummer

R. 4714/15.24

Inhoudsindicatie

Klacht van client jegens advocaat in verband met de bijstand in een echtscheidingsprocedure.

Inhoudsindicatie

Klaagster verwijt verweerder dat allerhande zaken in het kader van de echtscheiding niet geregeld zouden zijn. Verweerder heeft echter onbetwist gesteld dat hij bij het verweer in de echtscheidingsprocedure niet betrokken is geweest nu hij op dat moment klaagsters belangen nog niet behartigde. 

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft een drietal beschikkingen overgelegd waaruit de gang van zaken blijkt in de procedures inzake de kinderen. Verweerder heeft in dat kader gesteld dat de Raad voor de Kinderbescherming heeft geoordeeld dat klaagster geen veilige woonomgeving aan de kinderen kon bieden, reden waarom de Raad voor de Kinderbescherming een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing heeft ingediend. Uit deze beschikkingen kan niet worden afgeleid dat verweerder klaagsters belangen niet naar behoren heeft behartigd. Klaagster heeft dit onderdeel van haar klacht ook niet nader onderbouwd.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 22 januari 2015 met kenmerk K277 2014, door de raad ontvangen op 23 januari 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

Op verzoek van de voorzitter heeft verweerder overgelegd een kopie van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Den Haag d.d. 24 januari 2014, gegeven tussen klaagster en haar toenmalige echtgenoot.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft klaagster tot 4 april 2014 bijgestaan in het kader van een echtscheidingsprocedure, ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen van klaagster.

1.3 Bij beschikkingen van 3 en 10 maart 2014 en 4 april 2014 zijn op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming de kinderen van klaagster voorlopig onder toezicht geplaatst en is voor een bepaalde tijd (acht dagen) een machtiging tot uithuisplaatsing afgegeven.

1.4 Bij e-mailbericht van 9 oktober 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

a. haar belangen niet goed heeft behartigd, als gevolg waarvan zij haar kinderen kwijt is en niet meer in haar huis kan wonen;

b. verschillende vormen van schade bij klaagster heeft veroorzaakt, die zij becijfert op € 500.000,- (materiële schade) en € 2.000.000,- (immateriële schade);

c. haar mededelingen van huiselijk geweld niet serieus heeft genomen en niets heeft gedaan om haar en haar kinderen daarbij te helpen;

d. haar er niet over heeft geïnformeerd dat de echtscheidingsbeschikking is uitgesproken. In die beschikking is bovendien niets geregeld ten aanzien van de omgangsregeling, partneralimentatie of een boedelverdeling. Klaagster zou verweerder diverse malen hebben verzocht een verzoek in te dienen tot vaststelling van partneralimentatie maar dat zou verweerder hebben nagelaten. Klaagster meent recht te hebben op 12 jaar partneralimentatie en op kinderalimentatie tot de kinderen 18 jaar oud zijn. Dat klaagster deze onderhoudsbijdragen thans niet ontvangt, verwijt zij verweerder.

 

3 VERWEER

3.1 Ten aanzien van klaagsters omgang met haar kinderen was de Raad voor de Kinderbescherming van mening dat klaagster voor de kinderen geen veilige woonomgeving kon bieden, reden waarom de Raad een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing heeft ingediend, welk verzoek door de Rechtbank is toegewezen.

3.2 Verweerder heeft aangevoerd geen weet te hebben van het verlies van materiele zaken en betwist op enigerlei wijze verantwoordelijk te zijn voor het door klaagster gestelde opgelopen trauma.

3.3 Verweerder heeft gesteld dat van huiselijk geweld geen sprake kon zijn, omdat klaagsters voormalige echtgenoot de echtelijke woning al had verlaten.

3.4 Verweerder heeft gesteld dat hij niet inhoudelijk bij het verweer tegen het verzoek tot echtscheiding betrokken is geweest, nu klaagster in die periode werd bijgestaan door een andere advocaat. Voorts heeft verweerder gesteld dat hij de echtscheidingsbeschikking in het bijzijn van een kantoorgenoot met klaagster heeft besproken alsmede dat hij de beschikking aan klaagster ter hand heeft gesteld. Verweerder heeft tenslotte gesteld dat in eerste instantie een regeling was getroffen ten aanzien van de betaling van alimentatie, die tot maart 2014 ook is nagekomen.

 

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.2 Klaagster heeft – mede gelet op het door verweerder gevoerde verweer en de door hem overgelegde stukken – dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd en verweerder heeft dit klachtonderdeel betwist, zodat de juistheid hiervan niet kan worden vastgesteld.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.3  Voorts klaagt klaagster over schade die zij zou hebben geleden door toedoen van verweerder. Klaagster onderbouwt dit niet en verweerder betwist dat hij hier verantwoordelijk voor zou zijn. Het oordeel of de vordering tot vaststelling van een schadevergoeding, materieel of immaterieel, terecht is, is aan de civiele rechter.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.4  Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder klaagsters gestelde mededelingen over huiselijk geweld al dan niet serieus heeft genomen. Hieromtrent heeft klaagster namelijk geen stukken overgelegd noch heeft zij anderszins haar stellingen aannemelijk gemaakt. Klaagster heeft ook dit klachtonderdeel onvoldoende feitelijk onderbouwd.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

4.5 Klaagster verwijt verweerder dat hij haar de echtscheidingsbeschikking niet heeft doen toekomen. Verweerder heeft echter gesteld dat hij de echtscheidingsbeschikking tijdens een bespreking aan klaagster heeft overhandigd en de inhoud hiervan met haar heeft besproken in aanwezigheid van een kantoorgenoot. Klaagster heeft nadien geen nader bewijs van haar stelling overgelegd, zodat de juistheid hiervan vanwege de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder niet kan worden vastgesteld.

4.6 Klaagster verwijt verweerder dat allerhande zaken in het kader van de echtscheiding niet geregeld zouden zijn. Zo zou er geen partneralimentatie of kinderalimentatie zijn verzocht, zou er geen verdeling zijn uitgesproken van de boedel en zou er geen regeling zijn getroffen ten aanzien van de omgang met de kinderen. Verweerder heeft echter onbetwist gesteld dat hij bij het verweer in de echtscheidingsprocedure niet betrokken is geweest nu hij op dat moment klaagsters belangen nog niet behartigde.

4.7 Verweerder heeft een drietal beschikkingen overgelegd waaruit blijkt de gang van zaken in de procedures inzake de kinderen. Verweerder heeft in dat kader gesteld dat de Raad voor de Kinderbescherming heeft geoordeeld dat klaagster geen veilige woonomgeving aan de kinderen kon bieden, reden waarom de Raad voor de Kinderbescherming een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing heeft ingediend. Uit deze beschikkingen kan niet worden afgeleid dat verweerder klaagsters belangen niet naar behoren heeft behartigd. Klaagster heeft dit onderdeel van haar klacht ook niet nader onderbouwd.

4.8 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond  verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 16 februari 2015.

griffier  voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 17 februari 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad de Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.