Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-06-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2015:88
Zaaknummer
14-138
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft voor klager een kansloze procedure gevoerd door zijn vordering te baseren op mede-eigendom van klager en zijn broer van het vroegere ouderlijk huis. Omdat van mede-eigendom geen sprake is heeft klager de procedure verloren. Er is geen sprake van een omvangrijk dossier. Door ± € 14.000,- aan klager in rekening te brengen heeft verweerder een excessief bedrag gedeclareerd. Ook de klacht over de exoneratieclausule in de algemene voorwaarden van verweerder is gegrond. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond ook al heeft de raad grote vraagtekens hoe een vonnis met daarop een andere datum dan het door de rechtbank gewezen vonnis en een vonnis zonder data in omloop zijn gekomen. Omdat niet onomstotelijk is vast komen te staan dat verweerder de datum op het vonnis heeft gewijzigd/verwijderd is het verwijt dat verweerder de datum van het vonnis heeft gewijzigd ongegrond. Des verzocht heeft de raad uitgesproken dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
Uitspraak
Beslissing van 22 juni 2015
in de zaak 14-138
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. [H]
advocaat te [plaats]
tegen:
verweerder
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 7 augustus 2014 met kenmerk K 14/64, door de raad ontvangen op 11 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 oktober 2014 waarna op 17 november 2014 een tussenbeslissing is gewezen waarin de raad de klacht, in het bijzonder met betrekking tot klachtonderdeel f, heeft terugverwezen naar de deken ter nadere instructie.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de brieven van 19 en 21 januari 2015 van de deken naar aanleiding van de tussenbeslissing.
1.4 De klacht is opnieuw behandeld ter zitting van de raad van 2 maart 2015 in aanwezigheid van klager en zijn echtgenoot, bijgestaan door zijn huidige advocaat, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 Vervolgens heeft de raad op 3 maart 2015 van de advocaat van klager overeenkomstig de tijdens de mondelinge behandeling gemaakte afspraak een e-mailbericht ontvangen op welk bericht verweerder bij brief van 9 maart 2015, per e-mail verzonden, heeft gereageerd. De raad betrekt deze berichten bij de beoordeling van de klacht.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de feiten zoals die staan vermeld in de tussenbeslissing d.d. 17 november 2014, alsmede van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klager heeft, toen hij verweerder verzocht hem bij te staan, een aantal stukken aan verweerder doen toekomen waaronder uittreksels uit het kadaster en de akte waarbij de eigendom van het destijds door hem en zijn ouders bewoonde voorhuis met bijbehorende grond op 30 augustus 1996, bezwaard met het recht van gebruik en bewoning door zijn ouders, althans de langstlevende, aan klager is geleverd en de eigendom van het achterhuis op dezelfde datum, bezwaard met het recht van gebruik van de grond door zijn ouders, althans de langstlevende, is geleverd aan een broer van klager.
2.3 Omdat de verstandhouding tussen klager en zijn vader – zijn moeder is in 2001 overleden - en zijn broer en echtgenote, die in het achterhuis wonen, na verloop van jaren ernstig verstoord is geraakt, is klager een aantal jaren voordat hij zich tot verweerder wendde elders gaan wonen.
2.4 Omdat het steeds bezwaarlijker voor klager werd om de lasten van het voorhuis te voldoen zonder dat hij het genot van dit huis had, heeft hij zich tot verweerder gewend.
2.5 Bij brief van 4 april 2012 heeft verweerder de door klager aan hem verleende opdracht bevestigd en aan klager meegedeeld dat zijn honorarium € 180,- per uur bedraagt, exclusief belaste en onbelaste verschotten en omzetbelasting en dat de bureaukosten 5% van het geldende uurtarief bedragen.
2.6 In artikel V a van de algemene voorwaarden van het kantoor van verweerder staat dat reclames tegen declaraties binnen 14 dagen na de factuurdatum schriftelijk dienen te worden ingediend, bij gebreke waarvan de rechten van de cliënt vervallen.
2.7 Onderaan het briefpapier van verweerder staat de volgende tekst: ‘Iedere aansprakelijkheid is beperkt tot het bedrag dat in het desbetreffende geval door onze beroepsaansprakelijkheidsverzekering zal worden uitgekeerd.’
2.8 In artikel VI van de algemene voorwaarden van het kantoor van verweerder staat het volgende: ‘De aansprakelijkheid van het kantoor voor schade, voortvloeiende uit of verband houdende met de uitvoering van een opdracht, is steeds beperkt tot het bedrag waarop de door verweerder [omschrijving van de raad] afgesloten aansprakelijkheidsverzekering in het desbetreffende geval aanspraak geeft, verminderd met het bedrag van het eigen risico volgens de desbetreffende polis. Indien en voor zover om welke reden dan ook geen uitkering uit hoofde van de verzekering mocht plaatsvinden en/of deze geen dekking biedt, dan is iedere aansprakelijkheid van het kantoor beperkt tot de helft van het bedrag van het in de betreffende zaak in rekening gebrachte honorarium.’
2.9 Verweerder heeft de volgende voorschotnota’s aan klager gestuurd:
€ 952,- op 4 april 2012 (€ 800,- plus € 152,- b.t.w.)
€ 1.210,- op 6 mei 2013 (€ 1.000,- plus € 210,- b.t.w.)
€ 2.720,- op 28 juni 2013 (€ 2.000,- plus € 420,- b.t.w. plus € 300,- verschotten)
€ 3.025,- op 20 augustus 2013 (€ 2.500,- plus € 525,- b.t.w)
€ 2.178,- op 6 september 2013 (€ 1.800,- plus € 378,- b.t.w. met de mededeling dat verweerder zijn uren naar beneden heeft afgerond gelet op de reeds betaalde bedragen).
In totaal heeft verweerder € 10.085,- aan voorschotnota’s aan klager doen toekomen. Klager heeft deze nota’s voldaan.
2.10 Vervolgens heeft verweerder op 26 mei 2014 een voorschotnota, tevens eindnota, ad € 3.000,- plus € 555,- kantoorkosten plus
€ 746,55 b.t.w., is samen € 4.301,55 aan klager gestuurd.
Verweerder heeft klager bericht dat de betaling van deze nota in afwachting van de uitkomst van de klachtprocedure kan worden opgeschort.
2.11 In november 2012 heeft verweerder een brief opgesteld, die klager heeft overgeschreven en aan zijn vader, zijn broer en de echtgenote van zijn broer heeft gestuurd.
2.12 Bij e-mail d.d. 23 november 2012 heeft verweerder klager bericht dat hij de kwestie heeft besproken met een notaris te Nijmegen en dat de volgende stap is dat klager hetzij via hem, hetzij rechtstreeks een afspraak met deze notaris maakt. Bij brief van 6 mei 2013 heeft verweerder klager bericht dat hij contact heeft gehad met een notaris die is gevestigd in Druten.
2.13 Bij e-mail d.d. 18 januari 2013 heeft verweerder klager bericht dat hij voor wat betreft de kosten van de boerderij een kort geding adviseert omdat klager dan binnen 1 of hooguit 2 maanden een inhoudelijke uitspraak heeft.
2.14 Bij brief van 23 februari 2013 heeft verweerder klager bericht dat hij per direct is verhuisd van het [adres] te [plaats] naar de [nieuw adres] te [plaats].
2.15 Per e-mail d.d. 28 maart 2013 heeft verweerder klager bericht dat hij een paar opnamen gaat maken van de locatie waarna verweerder klager per e-mail d.d. 2 april 2013 heeft bericht dat hij een reeks foto’s heeft gemaakt vanaf de openbare weg.
2.16 Per mail d.d. 11 juni 2013 heeft verweerder klager bericht dat de aanpak toch iets anders wordt dan aanvankelijk besproken omdat een praktische en minder risicovolle procedure bij de rechtbank, afdeling kanton, voorhanden is en dat gevorderd zal worden dat de broer van klager dient mee te werken aan verkoop, of het aandeel van klager dient over te nemen bij wijze van hoofdvordering en dat gelijktijdig een spoedvoorziening wordt gevraagd voor de tijd tot aan de overdracht.
2.17 Per mail d.d. 21 juni 2013 heeft verweerder klager bericht dat de deurwaarder maandag a.s. de dagvaarding zal ontvangen ter betekening.
2.18 Bij brief van 27 juni 2013 heeft verweerder de conceptdagvaarding aan de broer van klager gestuurd waarna een juriste, werkzaam bij een rechtsbijstandsverzekeraar, verweerder per e-mail d.d. 8 juli 2013 heeft bericht dat de broer van klager zich tot haar heeft gewend.
2.19 Bij brief van 29 juli 2013 heeft de hiervoor genoemde juriste gemotiveerd aan verweerder uiteengezet dat er geen sprake is van gemeenschappelijke eigendom van klager en zijn broer en dat hetgeen verweerder verzoekt in de conceptdagvaarding iedere grondslag mist. Verweerder heeft deze brief op 20 augustus 2013 aan klager doorgestuurd.
2.20 In de dagvaarding heeft verweerder gesteld dat klager in 1996 samen met zijn broer de gemeenschappelijke eigendom heeft verworven van de boerderij van hun beider vader. Meerdere malen is door verweerder gesteld dat er sprake is van mede-eigendom van klager en zijn broer en van een deelgenootschap. In de dagvaarding wordt bij wijze van voorlopige voorziening gevorderd dat de broer van klager aan klager de helft, althans een redelijk deel, van klagers maandelijkse lasten verbonden aan zijn deel van de mede-eigendom moet betalen. De dagvaarding beslaat 5 pagina’s. Op de laatste pagina staan slechts 6 regels met tekst.
2.21 De deurwaarder heeft de dagvaarding op 27 augustus 2013 betekend aan de broer van klager.
2.22 Per e-mail d.d. 27 augustus 2013 heeft verweerder klager bericht dat het zijn streven is dat partijen door de rechter de gang op worden gestuurd om een regeling te treffen en verzoekt hij klager om hem te berichten wat hij een redelijke uitkomst vindt.
2.23 Bij brief van 30 augustus 2013 heeft verweerder een vijftal producties aan de voorzieningenrechter gestuurd.
2.24 Op 4 september 2013 heeft de mondelinge behandeling van het kort geding plaatsgevonden waarna op 6 september 2013 vonnis is gewezen. In het vonnis – bestaande uit 2 pagina’s - wordt overwogen dat de vordering van klager dient te worden afgewezen omdat de vordering is gebaseerd op mede-eigendom en daarvan geen sprake is. Klager is veroordeeld in de proceskosten.
2.25 Blijkens het door de deken bij de rechtbank opgevraagde begeleidende schrijven heeft de rechtbank het onder 2.24 bedoelde kort geding vonnis op 6 september 2013 aan verweerder toegestuurd.
2.26 Per e-mail d.d. 10 september 2013 heeft klager verweerder bericht dat de dag daarop de nota van 6 september 2013 ad € 2.178,- zal worden voldaan en dat het voor hem spannende dagen zijn waarna verweerder per e-mail d.d. 13 september 2013 bij klager informeert of er wat mis is met de betaling en hij opmerkt dat het overmaken van de rekening toch niet zo lang duurt.
2.27 Verweerder heeft klager op 17 september 2013 een brief gestuurd waarin hij onder meer het volgende aan klager geschreven:
“In bovenstaande zaak zend ik u het vonnis van de voorzieningenrechter afdeling kanton Arnhem waarin de door mij namens u ingestelde vordering werd afgewezen.
Gegeven het feit dat de leesbaarheid van het ontvangen vonnis te wensen overlaat heb ik u dit per gewone post doen toekomen.”
2.28 Klager heeft tijdens de zitting van de raad de brief d.d. 17 september 2013, zoals hij die volgens hem van verweerder heeft ontvangen, overgelegd met het vonnis dat is gedateerd op 16 september 2013. Bij deze versie van het vonnis begint de tekst een paar centimeter hoger dan bij de versie van het vonnis van 6 september 2013.
2.29 Op 18 september 2013 18.39 uur heeft verweerder klager het volgende per e-mail bericht: “Bijgaand een hopelijk duidelijker versie na wat aanpassingen”. Bij het e-mailbericht is een versie van het vonnis gevoegd waarbij op de eerste pagina de tekst tot en met de regel waarop de datum staat ontbreekt en op de tweede pagina de tekst beginnende bij de datum van het vonnis ontbreekt.
2.30 Per e-mail d.d. 16 oktober 2013 heeft klager verweerder bericht dat hij het vreemd vindt dat hij niets meer van verweerder heeft vernomen en merkt hij op dat zijn broer, zijnde een crimineel, zich dood lacht. In het dossier bevinden zich tal van andere e-mailberichten van klager waarin hij informeert naar de stand van zaken en aandringt op het nemen van stappen door verweerder.
2.31 Per e-mail d.d. 21 oktober 2013 heeft verweerder onder meer het volgende aan klager bericht: ‘Ik begrijp uw ongeduld maar er wordt wel degelijk gewerkt aan een nieuwe actie met het voor u beoogde doel. Dat is er echter niet binnen een, twee weken en ik kan u slechts verzoeken iets meer geduld te willen betrachten’. Op 21 november 2013 adviseert verweerder klager per e-mail dat hij (verweerder) klagers vader zal sommeren klagers aandeel in de kosten van de woning op zich te nemen. Verweerder vraagt klager in die e-mail of hij akkoord gaat met de door hem voorgestelde aanpak.
2.32 Bij brief van 15 januari 2014 heeft verweerder het dossier aan klager retour gezonden in verband met de opzegging van de opdracht door klager. Tevens heeft verweerder in deze brief aan klager bericht dat hij zal nagaan of er nog kosten moeten worden verrekend.
2.33 Vervolgens heeft klager zich tot zijn huidige advocaat gewend, die verweerder bij brief van 3 februari 2014 heeft bericht dat hij jegens klager tekort is geschoten en hem verzoekt € 9.213,80 inclusief b.t.w. aan klager terug te betalen.
2.34 Bij brief van 11 februari 2014 heeft verweerder de huidige advocaat van klager bericht dat hij, gegeven de aan zijn adres gemaakte verwijten, zijn brief van 3 februari 2014 doorzendt aan zijn aansprakelijkheidsverzekeraar en hij hem nader zal berichten zodra hij van zijn verzekeraar heeft vernomen.
2.35 Per e-mail d.d. 18 februari 2014 heeft de beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar van verweerder bericht dat de claim van klager is ontvangen en dat klager door hem voldane declaraties terugvordert maar dat de polis daarvoor geen dekking biedt. Dit e-mailbericht heeft verweerder tijdens de mondelinge behandeling op 13 oktober 2014 overgelegd.
3 Klacht en toelichting op de klacht
3.1 Voor een omschrijving van de klacht, die bestaat uit de klachtonderdelen a) tot en met g), verwijst de raad naar de tussenbeslissing d.d. 17 november 2014.
3.2 Ter toelichting op de klacht voert klager het volgende aan. Door verweerder is een procedure geëntameerd waarbij is uitgegaan van mede-eigendom. Verweerder wist, althans behoorde te weten dat van mede-eigendom geen sprake was. Zulks blijkt uit de notariële akte van levering van 2 september 1996 en uit de overige stukken, die klager aan verweerder heeft verstrekt.
3.3 Ondanks dat de gemachtigde van de wederpartij gemotiveerd heeft aangevoerd dat van mede-eigendom geen sprake was heeft verweerder het kort geding doorgezet.
3.4 De rechtsgang is op geen enkele wijze functioneel geweest.
3.5 Op 18 september 2013 heeft klager de brief die verweerder hem op 17 september 2013 heeft gestuurd, met daarbij het vonnis, gedateerd op 16 september 2013, ontvangen. Vanwege de slechte leesbaarheid van het vonnis heeft klager telefonisch contact opgenomen met verweerder. Verweerder heeft vervolgens per e-mail van 18 september 2013 18.39 uur het volgende aan klager bericht: ‘Bijgaand een hopelijk duidelijker versie na wat aanpassingen’. Bij dit e-mailbericht is een versie van het vonnis zonder data aan klager toegestuurd.
3.6 Klager heeft altijd in de veronderstelling verkeerd dat het vonnis op 16 september 2013 was gewezen. Uit het e-mailbericht van klager aan verweerder van 10 september 2013 waarin hij schrijft dat het spannende dagen voor hem zijn en dat de nota van verweerder morgen wordt overgemaakt, blijkt dat klager op 10 september 2013 nog niet op de hoogte was van het vonnis. Pas nadat klager de nota had betaald heeft verweerder het vonnis aan klager opgestuurd.
3.7 Klager stelt dat verweerder de datum van het vonnis van 6 september 2013 heeft gewijzigd in 16 september 2013.
3.8 Verweerder heeft er ruim een jaar over gedaan om tot een conceptdagvaarding te komen en er heeft slechts één zitting plaatsgevonden. Het betreft niet een omvangrijk dossier. In totaal heeft verweerder € 10.085,- aan voorschotten aan klager in rekening gebracht. Aldus heeft verweerder bovenmatig gedeclareerd. De algemene voorwaarden van verweerder staan er niet aan in de weg dat klager zich kan beklagen over hetgeen verweerder aan hem in rekening heeft gebracht.
3.9 Pas nadat de klacht bij brief van 23 april 2014, waarin onder meer wordt geklaagd over het niet verstrekken van een eindafrekening, was ingediend heeft verweerder klager een eindnota met een honorarium van exact
€ 3.000,- gestuurd.
3.10 De uitsluiting van de aansprakelijkheid, die verweerder in zijn algemene voorwaarden heeft opgenomen, is niet toegestaan.
3.11 Klager verzoekt de raad uit te spreken dat door verweerder niet de zorgvuldigheid is betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
4 VERWEER
4.1 In april 2012 heeft klager zich tot verweerder gewend. Het heeft verweerder veel moeite gekost de zaak in kaart te brengen.
4.2 Dat verweerder klager op 21 juni 2013 heeft bericht dat de deurwaarder de maandag daarop de dagvaarding zal ontvangen en dat de dagvaarding pas op 27 augustus 2013 is betekend komt door de verhinderdata van de juriste, die de belangen van de broer van klager behartigde.
4.3 Pas nadat de concept dagvaarding aan de wederpartij was toegezonden heeft verweerder een reactie van de wederpartij ontvangen. De feitenweergave vervat in de reactie was niet juist. Tegen de reactie van de wederpartij heeft verweerder ter zitting verweer gevoerd.
4.4 De stelling dat hij nodeloos het kort geding aanhangig heeft gemaakt wordt uitdrukkelijk door verweerder betwist. Omdat de wederpartij niet reageerde op pogingen tot contact heeft hij zich namens klager tot de rechter moeten wenden. Met het kort geding is getracht de wederpartij een prikkel te geven tot een praktische oplossing. De rechtsgang is wel degelijk functioneel geweest ook al is de vordering afgewezen. De rechter was overtuigd van de noodzaak dat er een oplossing moest komen. Immers daarom heeft hij partijen de gang op gestuurd voor overleg.
4.5 Verweerder kan niet nagaan wanneer het vonnis door hem is ontvangen. Het is hem bekend dat er verschil kan bestaan tussen de datering van het vonnis en de datum waarop het vonnis door de griffie wordt verzonden. De bezorging van zijn post loopt soms vertraging op omdat post op zijn oude adres wordt bezorgd ook al is de post geadresseerd aan zijn nieuwe adres.
4.6 Na ontvangst van het vonnis heeft verweerder getracht het vonnis per e-mail aan klager te sturen en kennelijk heeft hij, toen dat tot problemen met leesbaarheid leidde, ook nog een exemplaar van het vonnis per post aan klager gestuurd. Er is getracht meer contrast in het te scannen vonnis te brengen. Van inhoudelijke aanpassingen is geen sprake. Het is ongelukkig te noemen dat hij in zijn e-mailbericht van 18 september 2013 aan klager heeft geschreven dat hij hem bijgaand een hopelijk duidelijker versie stuurt na wat ‘aanpassingen’. De suggestie dat verweerder een rechterlijk vonnis gemanipuleerd zou hebben is volstrekt onjuist en verwerpelijk en het risico daarvan hoort reeds daarom bij klager te liggen.
4.7 Het is spijtig dat de uitspraak negatief was voor klager maar dit is geen aanwijzing voor tekortschieten van verweerder.
4.8 In de algemene voorwaarden, die verweerder bij zijn opdrachtbevestiging aan klager heeft doen toekomen, is vastgelegd dat binnen 14 dagen dient te worden gereclameerd tegen de door verweerder gezonden nota’s. Dit heeft verweerder in zijn algemene voorwaarden opgenomen om discussie achteraf en na lange tijd te voorkomen. Direct na het verzenden van de nota kan verweerder nog een adequate toelichting geven indien er vragen zijn over bepaalde posten. Een reactietermijn van 14 dagen is volstrekt redelijk.
4.9 Klager heeft de door verweerder verzonden nota’s en urenverantwoording altijd zonder protest geaccepteerd.
4.10 Van bovenmatig declareren is geen sprake.
4.11 Verweerder heeft de brief, waarbij hij door de huidige advocaat van klager aansprakelijk is gesteld, voorgelegd aan zijn verzekeraar. Van zijn verzekeraar heeft hij vernomen dat zijn polis geen dekking biedt omdat het een geschil over het honorarium betreft.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet en de oude verordeningen zoals die tot 1 januari 2015 golden.
ad klachtonderdeel a: het voeren van een kansloze procedure
5.2 Klager heeft zich begin april 2012 tot verweerder gewend in verband met een geschil betreffende zijn ouderlijk huis – een boerderij - en aan verweerder de notariële akte d.d. 30 augustus 1996 doen toekomen waaruit blijkt dat hij het voorhuis in eigendom heeft verworven en een broer van hem het achterhuis.
5.3 Door een dagvaarding op te stellen, die gebaseerd is op mede-eigendom van de boerderij van klager en zijn broer – hetgeen evident onjuist is gezien de door klager aan verweerder verstrekte notariële akte – heeft verweerder een ernstige juridische fout gemaakt en is hij tekortgeschoten in de behartiging van zijn belangen. Hier komt nog bij dat verweerder er meer dan een jaar over heeft gedaan om de dagvaarding op te stellen zonder dat daarvoor een gegronde reden aanwezig was. Ook toen de raadsvrouw van de wederpartij verweerder in haar brief van 29 juli 2013 gemotiveerd heeft gewezen op het feit dat er geen sprake was van mede-eigendom van klager en zijn broer heeft verweerder nagelaten zijn stellingen in de dagvaarding en/of ter zitting daarop aan te passen. Ook heeft verweerder nagelaten in elk geval op zijn minst dit verweer aan klager voor te houden met een gemotiveerde beoordeling daarvan alsmede een voorstel hoe daarmee om te gaan. Geen afdoende uitleg is voorts verstrekt, ook niet ter zitting van de raad, omtrent het verschil tussen de inhoud van de notariële akte en de door verweerder ingenomen stellingen.
5.4 Verweerder heeft zich er op beroepen dat de wederpartij niet reageerde op pogingen tot contact. Echter pas bij brief van 27 juni 2013 heeft verweerder zich voor het eerst tot de wederpartij van klager gewend nadat hij klager in november 2012 had geïnstrueerd zelf een brief aan de wederpartij te schrijven. Verweerder heeft aldus slechts één poging gedaan om in contact met de wederpartij te komen. Omdat verweerder bij zijn brief de concept-dagvaarding had gevoegd, die volgens de wederpartij was gebaseerd op een onjuiste grondslag, en er sprake was van een reeds jarenlang voorslepend conflict waardoor, naar de raad aanneemt, er een verharding van de verhoudingen is opgetreden, was niet te verwachten dat de wederpartij van klager genegen zou zijn mee te werken aan een oplossing van de geschil in der minne.
5.5 Het moge zo zijn dat verweerder de wederpartij een prikkel heeft willen geven tot een praktische oplossing, maar het aanhangig maken van een gerechtelijke procedure op een onjuiste juridische basis is daarvoor niet bevorderlijk. Immers de wederpartij, die verweerder reeds bij brief van 29 juli 2013 heeft bericht dat hetgeen hij in de conceptdagvaarding verzocht iedere grondslag mist, wordt niet bepaald gestimuleerd om te komen met een constructieve oplossing indien hij meent van de aanhangig gemaakte procedure niets te vrezen te hebben.
5.6 Verweerder heeft de raad niet duidelijk kunnen maken in welk opzicht de gevoerde procedure functioneel is geweest voor klager. De procedure heeft voor zover de raad kan nagaan slechts tot een verslechtering van de positie van klager geleid zowel in emotioneel opzicht, omdat de gevoerde procedure belastend is geweest voor klager en het moeilijk voor hem te verdragen is dat de wederpartij de procedure heeft gewonnen, als in financieel opzicht omdat hij aanzienlijke bedragen aan verweerder heeft betaald, geld dat niet alleen van hemzelf maar ook van mensen die hem steunen afkomstig is.
5.7 Op grond van het hier voorgaande oordeelt de raad dat klachtonderdeel a), het verwijt dat verweerder een kansloze en daarmee nodeloze procedure voor klager heeft gevoerd, gegrond is.
ad klachtonderdeel b) het niet informeren van klager over de gemaakte beroepsfouten en het tekortschieten in de behartiging van zijn belangen en het niet adviseren onafhankelijk advies te vragen
5.8 Omdat klager zich slechts korte tijd na het opzeggen van de opdracht – de raad neemt gezien de brief van verweerder van 15 januari 2014 aan dat klager korte tijd daarvoor de opdracht heeft opgezegd – tot zijn huidige advocaat heeft gewend, die verweerder bij brief van 3 februari 2014 heeft aangeschreven, heeft verweerder klager niet hoeven informeren over de door hem gemaakte beroepsfouten, het tekortschieten in de behartiging van zijn belangen en adviseren onafhankelijk advies te vragen. Daarvoor kon klager bij zijn huidige advocaat terecht. Klachtonderdeel b) is ongegrond.
ad klachtonderdeel c) bovenmatig declareren
5.9 Gezien de omvang van het dossier en van de werkzaamheden van verweerder, zoals die de raad zijn gebleken, bestaande uit het voeren van gesprekken met klager en het corresponderen met hem, het in ogenschouw nemen van de situatie ter plekke, het sturen van een brief aan de wederpartij, het opstellen van de dagvaarding, het aanhangig maken van de procedure en het bijwonen van één zitting, is de raad van oordeel dat de bedragen ad € 10.085,- en € 4.301,55, die verweerder aan klager in rekening heeft gebracht, exorbitant hoog zijn. De raad heeft bij haar oordeel betrokken dat verweerder niet uitvoerig heeft gecorrespondeerd met de wederpartij en dat de dagvaarding slechts bestaat uit 5 niet dicht bedrukte pagina’s, bestaande uit ± 1½ pagina standaardtekst terwijl op de 5de pagina slechts 6 regels zijn afgedrukt. Desondanks heeft verweerder een zeer groot aantal uren in verband met het opstellen van de dagvaarding opgevoerd. Enige toereikende uitleg op deze tijdsbesteding ontbreekt. Ook het aantal uren dat verweerder heeft opgevoerd voor overleg met een collega acht de raad excessief, nu ook hiervoor een toereikende toelichting ontbreekt. Klachtonderdeel c) is gegrond.
ad klachtonderdeel d) nooit een eindafrekening sturen, slechts voorschotten in rekening te brengen; pas een einddeclaratie te sturen nadat de klacht was ingediend
5.10 Het feit dat verweerder pas op 26 mei 2014 zijn einddeclaratie aan klager heeft verzonden – abusievelijk schrijft de deken dat de einddeclaratie op 25 april 2014 is verzonden - nadat op 23 april 2014 de klacht was ingediend is op zichzelf niet klachtwaardig. Een tijdsverloop van ruim vier maanden na het beëindigen van de opdracht is weliswaar onwenselijk, maar de raad acht dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Omdat verweerder klager wel een eindafrekening heeft gestuurd mist het verwijt dat hij dit niet heeft gedaan feitelijke grondslag. Klachtonderdeel d) is dan ook ongegrond.
ad klachtonderdeel e) in strijd met de waarheid berichten dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar door verweerder was geïnformeerd
5.11 Blijkens het e-mailbericht van 18 februari 2014 van de beroeps-aansprakelijkheidsverzekeraar was de beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar op de hoogte van de door klager ingediende claim. Daarom is klachtonderdeel e) ongegrond.
ad klachtonderdeel f) het dateren van het vonnis van 6 september 2013 op 16 september 2013
5.12 De begeleidende brief waarbij de rechtbank het vonnis aan verweerder heeft gestuurd is gedateerd op 6 september 2013. Verweerder stelt niet te kunnen achterhalen op welke datum hij het vonnis van de rechtbank heeft ontvangen. Verweerder heeft aangevoerd dat zijn post, ook al was die gericht aan het juiste adres, werd bezorgd op zijn vorige kantoor. Dit zou een mogelijke verklaring kunnen zijn voor het feit dat verweerder het vonnis niet kort na 6 september 2013 heeft ontvangen.
5.13 Vast staat dat verweerder het vonnis van 6 september 2013 bij brief van 17 september 2013 aan klager heeft toegestuurd zonder in zijn brief de datum te noemen waarop het vonnis is gewezen. Voor deze late toezending is geen afdoende verklaring gegeven terwijl, gelet op de belangen van klager, een voortvarende en behoorlijke wijze van communicatie vereist was. Met het feit dat het door klager getoonde exemplaar van het vonnis is gedateerd op 16 september 2013 en het feit dat op het exemplaar van het vonnis, dat klager op 18 september 2013 per e-mail stelt te hebben ontvangen, geen data vermeld staan en de intussen gevoerde correspondentie over de betaling van verweerders voorschotnota d.d. 6 september 2013 (terwijl verweerder kort daarvoor op 20 augustus een nota ad € 3.025,- aan klager heeft verstuurd, die op 27 augustus 2013 door klager is voldaan) laadt verweerder de verdenking op zich dat hij de data op het vonnis heeft gewijzigd, c.q. heeft verwijderd. In elk geval heeft verweerder geen enkele aannemelijke verklaring gegeven voor het in omloop zijn van drie verschillende versies van het vonnis. Daarom heeft de raad grote twijfels bij de juistheid van de stelling van verweerder dat hij het vonnis van 6 september 2013 1 op 1 aan klager heeft toegestuurd. De raad kan echter niet met zekerheid vaststellen dat verweerder de datum van het vonnis van 6 september 2013 heeft gewijzigd in 16 september 2013 dan wel de datum op het vonnis heeft verwijderd. Omdat niet is vast komen te staan wie verantwoordelijk is voor het manipuleren van het vonnis oordeelt de raad klachtonderdeel f) ongegrond.
ad klachtonderdeel g) zich misleidend aan het publiek presenteren als Advocatenkantoor S, terwijl verweerder als enige advocaat werkzaam is en het opnemen in de algemene voorwaarden van een ongeoorloofde exoneratieclausule
5.14 Het zich in de advocatuur presenteren als advocatenkantoor terwijl maar één advocaat werkzaam is bij het betreffende kantoor is gebruikelijk en niet klachtwaardig.
5.15 Met klager is de raad van oordeel dat de exoneratieclausule, die verweerder in zijn algemene voorwaarden heeft opgenomen, niet toegestaan is omdat in artikel 5 van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit is bepaald dat het een advocaat niet geoorloofd is zich vrij te tekenen voor het eigen risico dat hij met zijn verzekeraar is overeengekomen.
Klachtonderdeel g) is dan ook, voor zover het betrekking heeft op het hanteren van een ongeoorloofde exoneratieclausule, gegrond en voor het overige ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Gelet op het tuchtrechtelijke verleden van verweerder, dat hem tijdens de eerste behandeling van de klacht is voorgehouden, en het feit dat verweerder geen blijk heeft gegeven de onjuistheid van zijn handelen in te zien alsmede de ernst van de gegrond verklaarde verwijten, die van wezenlijk belang zijn voor het vertrouwen van de burgers in de advocatuur, meent de raad dat een zware maatregel geïndiceerd is. De raad zal aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijk van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, opleggen.
BESLISSING
De raad van discipline:
Klachtonderdelen a en c zijn gegrond. Klachtonderdeel g is deels gegrond en deels ongegrond. Klachtonderdelen b, d en e zijn ongegrond.
Aan verweerder wordt de maatregel van een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier maanden opgelegd.
De raad bepaalt, dat van de vier maanden twee maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van de na te noemen proeftijd aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt. De raad stelt de proeftijd vast op een periode van twee jaar, ingaande de dag na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing.
De onvoorwaardelijke schorsing van twee maanden gaat in op de achtste dag nadat de onderhavige beslissing in kracht van gewijsde zal zijn gegaan.
De raad spreekt uit dat verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
Aldus gewezen in raadkamer op 2 maart 2015 door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, R.J.A. Dil, K.F. Leenhouts en I.P.A. van Heijst, leden, bijgestaan door mr. A. Huber als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juni 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 22 juni 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.