Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:134

Zaaknummer

OB 232 - 2014

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Verweerster kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van de wijze waarop zij klaagster heeft geïnformeerd over de door klaagster gewenste toevoeging, noch van het feit dat zij in het kader van een schikking geen aanspraak heeft gemaakt op veroordeling in de proceskosten van de wederpartij.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van 18 mei 2015

in de zaak OB 232-2014

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

 

klaagster

 

 

 

 

tegen:

 

 

 

 

verweerster

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 19 augustus 2014 met kenmerk 48|14|051K, door de raad ontvangen op21 augustus2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 maart 2015. Ter zitting zijn klaagster en verweerster, vergezeld van een kantoorgenoot, verschenen .Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-       De brief van de deken d.d. 19 augustus 2014 met bijlagen.

 

 

 

 

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een gerechtelijke procedure. In de opdrachtbevestiging d.d. 27 juli 2010 heeft verweerster aan klaagster bevestigd dat, bij gebreke van een toevoeging, zij haar werkzaamheden bij klaagster in rekening zal brengen op basis van een uurtarief van € 180,-- exclusief 6% algemene kostenopslag, exclusief kosten van derden en exclusief BTW. In diezelfde brief heeft verweerster aan klaagster medegedeeld dat klaagster niet in aanmerking kwam voor een toevoeging.

 

2.2      De toevoegingsaanvraag die door verweerster op 2 augustus 2010  zekerheidshalve is ingediend werd afgewezen. Klaagster heeft vervolgens zelf een verzoek tot peiljaarverlegging ingediend, waarna de toevoeging alsnog is verleend. Bij brief d.d. 11 november 2010 heeft verweerster klaagster het volgende medegedeeld:

“Zoals u weet is er in uw zaak een voorwaardelijke toevoeging afgegeven door de Raad voor Rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch.(…)  Zoals ik eerder heb aangegeven, wordt bij een voorwaardelijke toevoeging na beëindiging van de rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch een definitieve beslissing genomen ten aanzien van de toevoeging. Het kan dan ook zijn dat aan u, na beëindiging van uw zaak, geen definitieve toevoeging wordt verstrekt, omdat de inkomens- en/of vermogensgrens overschreden wordt.”

 

2.3      Bij gelegenheid van de comparitie na antwoord heeft klaagster met haar wederpartij een regeling in der minne getroffen. Deze regeling is ter comparitie vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, welke door klaagster en haar wederpartij is ondertekend. Ter zake de proceskosten is afgesproken dat ieder der partijen de eigen kosten zou dragen.

 

2.4      In 2013 heeft de Raad voor Rechtsbijstand een hercontrole uitgevoerd, welke ertoe heeft geleid dat de toevoeging alsnog is ingetrokken omdat zowel het inkomen als het vermogen van klaagster de op basis van de Wet op de Rechtsbijstand geldende inkomens- en vermogensgrenzen overschreed. Vanwege de intrekking van de toevoeging heeft verweerster klaagster op 23 juli 2013 een declaratie gestuurd voor de door haar verrichte werkzaamheden ten bedrage van € 5.865,51 inclusief BTW. Op dat bedrag is in mindering gebracht de reeds door klaagster betaalde eigen bijdrage en het bedrag dat klaagster op basis van het intrekkingsbesluit aan de Raad voor Rechtsbijstand diende te voldoen, waarna een door klaagster aan verweersters kantoor te betalen bedrag resteerde van € 4.377,08 inclusief BTW.

 

 

3       KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

1.         heeft gezegd dat in de beoordeling van een toevoegingsaanvraag de eigen woning niet meetelt, terwijl de toevoeging later toch is ingetrokken;

2.         geen aanspraak heeft gemaakt op veroordeling in de proceskosten van de wederpartij, althans er niet voor heeft gezorgd dat deze de kosten van klaagster moest betalen.

 

4       VERWEER

4.1    Klachtonderdeel 1

         Verweerster betwist dat zij heeft gezegd dat in de beoordeling van een toevoegingsaanvraag de eigen woning niet meetelt. Verweerster was niet bekend met de volledige financiële situatie van klaagster. Klaagster heeft het verzoek tot peiljaarverlegging zelf ingediend. Klaagster was zelf verantwoordelijk voor de juistheid en volledigheid van de door haar verstrekte gegevens bij het verzoek tot peiljaarverlegging. De toevoeging werd na hercontrole alsnog ingetrokken omdat zowel het inkomen als het vermogen van klaagster de geldende inkomens- en vermogensgrenzen overschreed.

4.2    Klachtonderdeel 2

         Tijdens de schorsing van de comparitie heeft verweerster aan klaagster uitgelegd dat het niet ongebruikelijk is dat in het kader van een regeling in der minne wordt afgesproken dat ieder der partijen de eigen kosten draagt. Indien geen minnelijke regeling tot stand zou komen zou de wederpartij in hoger beroep gaan, hetgeen klaagster heeft doen besluiten om akkoord te gaan met de minnelijke regeling, tevens inhoudende dat ieder der partijen de eigen kosten zou dragen.

 

5       BEOORDELING

5.1     Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

 

 

5.2     Klachtonderdeel 1

                     Verweerster heeft de stelling van klaagster, dat verweerster heeft gezegd datin de beoordeling van een toevoegingsaanvraag de eigen woning niet meetelt, betwist. Derhalve is niet komen vast te staan dat verweerster zich jegens klaagster heeft uitgelaten in de door klaagster gestelde zin. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt naar het oordeel van de raad voorts dat verweerster klaagster steeds correct heeft geïnformeerd over de financiële gang van zaken. Verweerster heeft klaagster erop gewezen dat bij gebreke van een toevoeging zij haar werkzaamheden op basis van haar uurtarief bij klaagster in rekening zou brengen. Toen vervolgens na het verzoek tot peiljaarverlegging alsnog een toevoeging werd verleend heeft verweerster klaagster medegedeeld dat die toevoeging na hercontrole zou kunnen worden ingetrokken. Daarnaast heeft verweerster klaagster tussentijds geïnformeerd over de kosten.

5.3     De raad is op basis van het bovenstaande van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van de wijze waarop zij klaagster heeft geïnformeerd over de door klaagster gewenste door de overheid gefinancierde rechtsbijstand, noch van het feit dat de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand na hercontrolevan de inkomens- en vermogenspositie is ingetrokken. Het eerste onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

5.4     Klachtonderdeel 2

                     Ter zake het tweede onderdeel van de klacht overweegt de raad dat het in het kader van het tot stand brengen van een minnelijke regeling niet ongebruikelijk is dat partijen afspreken dat ieder de eigen kosten draagt. Niet is gebleken dat verweerster klaagster hieromtrent onjuist of onvoldoende heeft geadviseerd. De minnelijke regeling is ter comparitie vastgelegd in het proces-verbaal, dat, na voorlezing door de zittingsrechter, door klaagster en haar wederpartij voor akkoord is ondertekend. Klaagster heeft dan ook zelf uitdrukkelijk ingestemd met het feit dat haar wederpartij haar proceskosten niet zou vergoeden. De raad is van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zijgeen aanspraak heeft gemaakt op veroordeling in de proceskosten van de wederpartij. Ook het tweede onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.

              5.5     De raad komt tot de slotsom dat de klacht in beide onderdelen ongegrond moet worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

 

Aldus gegeven door mr.E.P. van Unen, voorzitter, mrs.S.A.R. Lely, A.L.W.G. Houtakkers, A.J.F. Dok, J.D.E. van den Heuvel , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2015 .

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 20 mei 2015

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klaagster

-       verweerster

 

en per e-mail verzonden aan:

-       de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-       de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-       verweerder/verweerster

-       de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager/klaagster

-        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

 

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl