Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-03-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2015:64
Zaaknummer
14-263A
Inhoudsindicatie
Klacht over excessief declareren. Niet-ontvankelijk vanwege overschrijding redelijke klachttermijn. Niet duidelijk waarom klagers niet eerder hadden kunnen klagen over de algehele kosten, terwijl ze wel over een enkele declaratie (succesvol) bij verweerster hebben geklaagd. Ook niet aannemelijk dat klagers eerst na afronding van het hoger beroep (dat door een andere advocaat is gedaan) konden klagen.
Uitspraak
Beslissing van 10 maart 2015
in de zaak 14-263A
naar aanleiding van de klacht van:
1. de heer
2. de heer
gemachtigde: mr.
klagers
tegen:
mr.
advocaat te Amsterdam,
gemachtigde: mr.
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 25 september 2014 met kenmerk 4013-1118, door de raad ontvangen op 26 september 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 januari 2015 in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de hiervoor genoemde brief van de deken
- de stukken genummerd 1 t/m 30, genoemd in de brief van de deken
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klagers en hun onderneming zijn verwikkeld geweest in een strafrechtelijke procedure. Verweerster heeft hen en de onderneming bijgestaan in de periode december 2007 tot oktober 2010.
2.3 Verweerster heeft op 12 december 2007 aan klagers een opdrachtbevestiging gestuurd. Hierin is haar uurtarief opgenomen en is vermeld dat zij haar kantoorgenoot mr. H. bij de behandeling van de zaak zal betrekken. Verder worden de algemene voorwaarden van het kantoor van verweerster van toepassing verklaard.
2.4 Verweerster heeft vrijwel maandelijks gedeclareerd. Er zijn 39 declaraties verstuurd, allemaal voorzien van een urenspecificatie. In totaal zijn 2560 (dan wel 2603,9) uren aan de zaak besteed voor een bedrag van € 670.712,17 ex BTW. Alle declaraties waar over wordt geklaagd, zijn - op verzoek van klagers - gericht aan en voldaan door de onderneming
2.5 Er is één declaratie gecrediteerd. Het betreft de declaratie van 26 januari 2010. Op verzoek van klagers is die declaratie gecrediteerd omdat die ziet op het hoger beroep dat uiteindelijk niet door verweerster zou worden gedaan, maar door de opvolgend advocaat. Het betrof een totaalbedrag van € 20.173,12.
2.6 Verweerster heeft in de loop van de behandeling van de zaak haar team uitgebreid. Mr. H. is vervangen door mr. B. Daarvan waren klagers op de hoogte. Daarnaast hebben ook mrs. L., H., Z., K., B. en M., student-assistent, werkzaamheden verricht. Klagers waren eveneens in ieder geval op de hoogte van het inschakelen van mr. L. en M.
2.7 Op 18 december 2009 is vonnis gewezen in de strafzaken. Begin 2010 werd duidelijk dat verweerster klagers niet in hoger beroep zou bijstaan. Begin oktober 2010 heeft verweerster de zaak overgedragen aan de nieuwe advocaat van klagers. De nog openstaande declaraties zijn door klagers voldaan.
2.8 Het hof heeft op 7 december 2012 arrest gewezen. De uitkomst in hoger beroep is voor klagers gunstiger dan de uitkomst in eerste aanleg.
2.9 Bij brief van 7 oktober 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerster excessief heeft gedeclareerd;
b) verweerster de financiële consequenties van de aanvaarding van de opdracht niet vooraf met klagers heeft besproken, geen inzicht heeft verschaft in de wijze waarop en de frequentie waarmee zou worden gedeclareerd en klagers niet op de hoogte heeft gesteld van wijzigingen in het team waarmee werd gewerkt.
3.2 Klagers hebben achteraf het idee gekregen dat zij teveel hebben betaald. De zaak was niet zo complex dat er zoveel tijd in zou moeten gaan zitten. Klagers zijn van oordeel dat de norm in een strafzaak is dat 3 minuten per pagina dossier wordt besteed. Deze norm wordt gehanteerd door de Raad voor de Rechtbijstand. Volgens deze norm had aan de zaak maar 1280 uur hoeven worden besteed in plaats van de thans gedeclareerde 2560 uur. Daarom is excessief gedeclareerd. Klagers hebben gewacht met klagen omdat zij zich niet vrij voelden om te klagen toen zij nog door verweerster in de strafzaak werden bijgestaan. Zij waren immers afhankelijk van verweerster voor hun verdediging. Ook stellen zij dat de klachttermijn slechts met een korte tijd is overschreden. De laatste declaratie dateert van 5 oktober 2010, de klacht van 7 oktober 2013. Deze overschrijding kan hen niet worden aangerekend nu verweerster hen onvoldoende informatie heeft verstrekt over de financiële consequenties van de aanvaarding van de opdracht.
4 VERWEER
4.1 Verweerster beroept zich op de overschrijding van de redelijk klachttermijn. Voor zover de klacht al ontvankelijk is, heeft te gelden dat de omvang van de zaken wel degelijk het aantal bestede uren rechtvaardigt. Het is juist dat zij geen kosteninschatting heeft gegeven, maar zij heeft klagers wel uitgelegd waarom zij dat niet kon doen en daarbij gewaarschuwd dat het een hoog bedrag zou worden. Daarbij konden klager uit de maandelijkse specificaties opmaken zien welke fee-earners welke werkzaamheden hadden verricht. Zij hebben nimmer vragen over de declaraties gesteld of er bezwaar tegen gemaakt.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 Naar het oordeel van de raad zijn klagers in hun klachten ontvankelijk, ook al waren klagers niet zelf degene geweest die de in dit geding ter discussie staande declaraties aan de onderneming hebben voldaan. Als aandeelhouder van de onderneming hebben klagers het vereiste rechtstreekse belang bij hun klachten.
5.3 Voor de beoordeling of een klacht na een lang tijdsverloop nog kan worden ontvangen, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen: enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van de advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden, anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Of het tijdsverloop onredelijk lang is, bepaalt de tuchtrechter aan de hand van de omstandigheden van het geval. Er geldt voor de onderhavige klacht geen vaste wettelijke vervaltermijn, maar in het algemeen wordt in de jurisprudentie – en in de nieuwe Advocatenwet die met ingang van 1 januari 2015 in werking is getreden – een termijn van drie jaar aangehouden.
5.4 De termijn waarbinnen geklaagd kan worden, vangt in beginsel aan op het moment dat klager het noodzakelijk inzicht heeft gekregen in de betekenis en de gevolgen voor hem van het handelen van de advocaat. Klagers stellen dat zij dat gaandeweg het inzicht kregen dat er veel geld werd gedeclareerd. Bovendien waren zij bang om eerder te klagen. Deze argumenten gaan niet op. De raad ziet niet in waarom niet eerder dan oktober 2013 geklaagd kon worden, daarbij veronderstellenderwijs aannemende dat de klachttermijn voor alle declaraties waarover geklaagd wordt pas zou gaan lopen na de laatste declaratie van 5 oktober 2010. Zouden klagers al moeten worden gevolgd in hun stelling dat zij zich gedurende de strafzaak te zeer afhankelijk van verweerster voelden om te klagen, valt niet in te zien waarom zij na het vonnis in eerste aanleg en nadat duidelijk was dat verweerster het hoger beroep niet zou behandelen nog ruim drie jaar hebben gewacht met klagen. Klagers hebben daarvoor geen overtuigende verklaring kunnen geven. Klagers hebben bovendien maandelijks de declaraties gefiatteerd. Dat zij wel degelijk kritisch keken naar de declaraties blijkt ook uit het feit dat zij hebben geklaagd over de declaratie van 26 januari 2010 (naar aanleiding waarvan de declaratie is gecrediteerd).
5.5 Het beroep van klagers op een langere klachttermijn omdat verweerster haar informatieverplichtingen heeft geschonden gaat evenmin op. Aan klagers kan worden toegegeven dat de wijze van declareren transparanter had gekund. Verweerster had duidelijker, schriftelijk, kunnen communiceren over het inschakelen van kantoorgenoten en hun tarieven. Ook de tariefsverhogingen hadden explicieter kunnen worden gemeld, onder meer door het vermelden van de relevante uurtarieven op de declaraties. Er is echter geen sprake van een dusdanige tekortkoming dat een langere klachttermijn op zijn plaats zou zijn, mede in het licht van het belang van verweerster om niet na een onredelijk lange periode nog geconfronteerd te worden met een klacht. Juist in dit soort kwesties is voortvarend klagen over de verrichte werkzaamheden et cetera van belang omdat het na verloop van tijd steeds lastiger wordt om de effectiviteit van de gewerkte uren terug te halen en advocaten aldus in hun verdedigingsbelangen worden geschaad.
5.6 De raad is dan ook van oordeel dat klagers, ofschoon zelf wel ontvankelijk, niet-ontvankelijk zijn in hun klachten jegens verweerster.
5.7 Overigens merkt de raad op dat, hoewel zeker voor een fors bedrag is gedeclareerd, op basis van de beschikbare stukken niet kan worden geconcludeerd dat verweerster excessief heeft gedeclareerd.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in alle onderdelen niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A. de Groot, H.C.M.H. Karskens, J.M. van de Laar, A.G. van Marwijk Kooy, leden, bijgestaan door mr. J.H. Bennaars als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 10 maart 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl