Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:102

Zaaknummer

ZWB 254 - 2014

Inhoudsindicatie

Dat verweerder pas op 7 juli 2014 een aan klager verschuldigd bedrag heeft terugbetaald terwijl klager daar reeds op 9 april 2014 om heeft verzocht, is tuchtrechtelijk verwijtbaar echter niet in die mate dat een tuchtrechtelijke maatregel gerechtvaardigd is.

Inhoudsindicatie

Klacht (gedeeltelijk) gegrond; geen maatregel

Uitspraak

Beslissing van 20 april 2015

in de zaak ZWB 254-2014

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

                     

 

                      

                                        

     klager

 

 

                      tegen:

 

                      

 

                      verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 17 september 2014 met kenmerk K14-067, door de raad ontvangen op 18 september 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West- Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 februari 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     het klachtdossier;

-     een brief van klager door de raad ontvangen op 23 januari 2015, met bijlagen;

-     de ter zitting overgelegde e-mails van verweerder aan klager d.d.

     18 maart 2014 van respectievelijk 10.41 uur en 11:03 uur.

 

 

2          FEITEN

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2     Klager beschikte over een vonnis op basis waarvan dwangsommen waren verbeurd. Op verzoek van klager is door een andere advocaat derdenbeslag onder de bank gelegd. De wederpartij is naar aanleiding daarvan een executiegeschil gestart. Klager wenste hangende deze procedure de executie voort te zetten. De deurwaarder wilde daarvoor expliciet opdracht van een advocaat. Daarop heeft klager zich tot verweerder gewend.

2.3     Op 6 maart 2014 heeft klager aan verweerder opdracht gegeven om de deurwaarder opdracht te geven met de grootste spoed over te gaan tot het incasseren van het bedrag dat bij de deurwaarder in depot stond en waaromtrent een bodemprocedure c.q. kort geding aanhangig was. Op of omstreeks 17 maart 2014 is het bedrag van € 14.349,85 door verweerder ontvangen. Op 18 maart 2014, in de morgen, heeft verweerder met klager een gesprek gehad op zijn kantoor. Bij e-mail d.d. 18 maart 2014 te 10.41 uur heeft verweerder aan klager medegedeeld dat hij bovengenoemd bedrag had ontvangen, dat de deurwaarder daarop zijn incassokosten in mindering had gebracht en klager verzocht of hij akkoord ging met verrekening van zijn honorariumfactuur van € 750,- [te vermeerderen met BTW en kantoorkosten] met dit bedrag. Op diezelfde datum heeft verweerder om 11.03 uur per e-mail  aan klager bevestigd dat laatstgenoemde ermee akkoord is gegaan dat hij zijn kosten in mindering zou brengen op het ontvangen bedrag. Verweerder heeft in de zaak van klager 2 uur en 25 minuten besteed.

2.4     Per e-mail van 9 april 2014 heeft klager verweerder verzocht om de declaratie te matigen. Bij e-mail d.d. 24 mei 2014 heeft hij dit verzoek herhaald. Verweerder heeft klager in antwoord op die e-mail nog diezelfde dag schriftelijk laten weten dat klager eerder met het bedrag en de verrekening akkoord is gegaan en dat de zaak daarmee voor hem is afgedaan.

2.5     Bij brief d.d. 22 mei 2014 heeft klager een klacht ingediend over het declaratiegedrag van verweerder en over het niet naleven van verweerders eigen klachtreglement.

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat:

1) verweerder excessief heeft gedeclareerd. Hij heeft € 961,95 in rekening gebracht voor werkzaamheden die enkel bestonden uit het doen van een mededeling aan de deurwaarder dat het beslagen bankbedrag uitbetaald moest worden aan de deurwaarder;

2) het bedrag dat is verrekend, te weten € 961,95,  niet overeen stemt met de ontvangen factuur van € 907,50. Verweerder weigert het verschil terug te betalen;

3) verweerder niet gereageerd heeft op klagers klacht conform de informatie die op verweerders website staat.

 

4          VERWEER

4.1      Het verweer houdt –zakelijk weergegeven- het volgende in:

Ad 1) Klager heeft  ingestemd met de hoogte van de factuur. Hij was er op 18 maart 2014 bij aanwezig toen het door de deurwaarder gestorte bedrag minus de kosten voor de werkzaamheden van verweerder aan klager werden overgemaakt.

Ad 2) Erkend wordt dat er een bedrag van € 54,55 teveel is ingehouden;

Ad 3) Nadat de klacht was ingediend heeft verweerder klager op kantoor uitgenodigd. Hij voelde zich door klager gechanteerd (indien hij niet zou betalen zou hij de klacht doorzetten) en heeft deze de deur gewezen.

 

5          BEOORDELING

5.1      De raad overweegt allereerst dat de nieuwe Advocatenwet van toepassing is op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld. De raad overweegt hierna het volgende.

5.2      Ten aanzien van klachtonderdeel 1

Volgens vaste jurisprudentie heeft de tuchtrechter niet de bevoegdheid om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele of de geschillenprocedure. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Uit de op zitting door verweerder overgelegde e-mails d.d. 18 maart 2014 van respectievelijk 10:41 uur en 11:03 uur, kan de raad niet anders dan concluderen dat het betreffend bedrag tussen verweerder en klager was afgesproken. Daargelaten de vraag of het door verweerder in rekening gebrachte bedrag excessief is, kan verweerder, gelet op de met klager gemaakte afspraken ter zake geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dit klachtonderdeel slaagt derhalve niet.

5.3      Ten aanzien van onderdeel 2

De raad stelt vast dat bij de verrekening een bedrag van € 54,55 teveel is ingehouden door verweerder. Klager heeft dit reeds op 9 april 2014 aan verweerder laten weten en verzocht om terugbetaling. Klager heeft dit verzoek bij e-mail van 14 mei 2014 herhaald.  Verweerder heeft het bedrag pas op 7 juli 2014 aan klager terugbetaald, nadat klager hierover bij de deken een klacht indiende. Naar het oordeel van de raad is dit tuchtrechteliik verwijtbaar echter niet in die mate dat de raad een tuchtrechtelijke maatregel gerechtvaardigd acht. De raad zal de klacht op dit onderdeel gegrond verklaren zonder oplegging van een maatregel.

 

              5.4    Ten aanzien van onderdeel 3

Uit het dossier blijkt dat verweerder zelf is aangesteld als klachtenfunctionaris van zijn kantoor. Volgens de belangrijkste voorschriften uit het klachtenreglement van verweerder moet de betrokken advocaat, indien een klacht wordt ontvangen, trachten om samen met de cliënt tot een oplossing te komen. De beslissing op een klacht dient schriftelijk aan de cliënt te worden meegedeeld. De raad stelt vast dat klager, bij e-mail d.d. 9 april 2014, aan verweerder verzocht om de declaratie te matigen. Bij e-mail van 14 mei 2014 heeft klager dit verzoek herhaald. Verweerder heeft op dit verzoek op dezelfde dag gereageerd. Echter, naar zijn standpunt was de zaak afgewikkeld aangezien klager eerder had ingestemd met de financiële verrekening van zijn declaratie. Verweerder heeft dit per e-mail d.d. 14 mei 2014 aan klager bevestigd. Op diezelfde dag heeft klager verweerder slechts nog gevraagd om verrekening van het teveel ingehouden bedrag onder mededeling dat hij de rest zou laten bezinken. Ook in de daarop volgende e-mail d.d. 20 mei 2014 heeft klager enkel verzocht om betaling van het bedrag van € 54,55. Vervolgens heeft hij op 22 mei 2014 een klacht bij de deken ingediend. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de raad niet gehandeld in strijd met de voorschriften van het klachtreglement. Dat daarin staat vermeld dat de advocaat moet trachten de zaak op te lossen betekent niet dat deze – indien hij op goede gronden van mening is dat geen minnelijke oplossing mogelijk is – daartoe kan worden verplicht. De raad zal de klacht op dit onderdeel ongegrond verklaren.

 

6          MAATREGEL

6.1      De raad acht klachtonderdeel 2 gegrond maar dit verzuim van verweerder van

onvoldoende gewicht om aan verweerder een maatregel op te leggen.

 

7         BESLISSING

De raad van discipline:

-     verklaart klachtonderdeel 2 gegrond zonder oplegging van een maatregel;

-     verklaart de klacht voor al het overige ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen, L.W.M. Caudri, A.J. Sol, E.J.P.J.M. Kneepkens, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 april 2015.

 

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 20 april 2015

 

 

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klager

-        verweerder

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager

-      de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland West-Brabant.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl