Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:131

Zaaknummer

R. 4788/15.98

Inhoudsindicatie

Klacht tegen de advocaat van klagers wederpartij.

Inhoudsindicatie

Klager heeft voorts geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, noch is uit de stukken gebleken dat verweerder wist althans behoorde te weten dat de door hem namens zijn cliënte geponeerde stellingen onjuist waren. Indien en voor zover verweerder tekort is geschoten in de uitvoering van zijn met zijn cliënte gesloten overeenkomst van opdracht is het aan zijn cliënte daarover desgewenst een tuchtrechtelijke klacht in te dienen. Klager heeft bij een dergelijke klacht geen belang.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 18 mei 2015 met kenmerk K022 2015 ab/ksl, door de raad ontvangen op 19 mei 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft klagers wederpartij bijgestaan in gerechtelijke procedures gedurende de periode 2009-2014.

1.3 In oktober 2009 is aan klager een handhavingsbevel en dwangsom opgelegd door het college van de gemeente Nieuwerkerk a/d IJssel in verband met het zonder vergunning ophangen van een fietsschuur door klager.

1.4 Bij brief van 21 januari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a. op onjuiste gronden heeft gesteld dat de muur, waaraan klager zijn fietsschuurtje heeft opgehangen, in eigendom toebehoort aan zijn cliënte. Klager geeft een bouwkundige toelichting op de feitelijke situatie en stelt dat elk bewijs van eigendom ontbreek. Klager vraagt zich af of er sprake is van een domme vorm van oplichting;

b. verzuimd heeft bewijs te leveren van de stelling dat zijn cliënte eigenaar is van bedoelde muur, althans het voor de fietsschuur relevante onderdeel daarvan;

c. onzinnige aanklachten in de dagvaarding heeft opgenomen betreffende de oorzaak van vochtproblemen en de tijd waarin het schuurtje is opgehangen.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft betwist dat hij verstoken zou zijn van kennis van bouwkundige zaken. Verweerder heeft een bouwkundig rapport gebruikt om de schade van zijn cliënte te bewijzen ten gevolge van de ophanging van een fietsenschuur daaraan.

3.2 Verweerder heeft voorts gesteld dat hij pas bewijs van zijn stellingen dient te leveren als de rechter dat bewijs opdraagt.

3.3 Naar aanleiding van klagers verwijten betreffende de inhoud van de dagvaarding heeft verweerder gesteld dat hij geen onnodig grievende opmerkingen betreffende klager heeft gemaakt. Verweerder heeft voorts gesteld dat hij als advocaat van de wederpartij de vrijheid heeft het standpunt van zijn cliënte te verwoorden.

 

4 BEOORDELING

4.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 Klager heeft in twee instanties geprocedeerd tegen de cliënte van verweerder. In die procedures stond onder meer de vraag centraal aan wie de eigendom van de muur toekomt waaraan klagers fietsschuurtje is bevestigd. Verweerder heeft volgens klager ten onrechte gesteld dat zijn cliënte eigenaar is van het desbetreffende stuk van de muur. In eerder vermelde gerechtelijke procedures heeft klager de stellingen van verweerder kunnen weerspreken en zo mogelijk kunnen weerleggen. Het oordeel over de stellingen over en weer is vervolgens aan de rechter. Een tuchtrechtelijke klachtprocedure is niet bedoeld om deze procedure ‘nog eens over te doen’.

4.3 Klager heeft voorts geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, noch is uit de stukken gebleken dat verweerder wist althans behoorde te weten dat de door hem namens zijn cliënte geponeerde stellingen onjuist waren. Indien en voor zover verweerder tekort is geschoten in de uitvoering van zijn met zijn cliënte gesloten overeenkomst van opdracht is het aan zijn cliënte daarover desgewenst een tuchtrechtelijke klacht in te dienen. Klager heeft bij een dergelijke klacht geen belang.

4.4 Niet is gebleken dat verweerder de hem toekomende mate van vrijheid als advocaat van de wederpartij te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

4.5 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 18 juni 2015.

griffier  voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 juni 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag. 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.