Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-02-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:51

Zaaknummer

15-024A

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing op klacht tegen landelijke deken. Het verwijt dat de landelijke deken een klacht niet had mogen doorverwijzen naar de betreffende lokale deken is kennelijk ongegrond. Klacht dat landelijke deken onvoldoende toeziet op de beroepsopleiding en de kwaliteit van de advocatuur is kennelijk niet-ontvankelijk.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 19 februari 2015

in de zaak 15-024A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

mr.

in zijn hoedanigheid van

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 29 januari 2015 met kenmerk 4014-0805, door de raad ontvangen op 30 januari 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klaagster heeft in het recente verleden klachten ingediend tegen haar voormalige advocaat mr. C, advocaat te Rotterdam, en tegen de Rotterdamse deken.

1.3 Op 11 februari 2014 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met verweerder in zijn hoedanigheid van landelijk deken. Van het telefoongesprek met verweerder heeft klaagster een notitie gemaakt met de volgende inhoud:

[Verweerder] neemt zelf de telefoon op. Klacht sturen over [Rotterdamse deken] naar [Rotterdamse deken] + c.c. [verweerder]. Alg. Deken is er voor beleid + regelgeving over advocaten.

11.43 Bij e-mail van 3 september 2014 aan verweerder heeft klaagster geschreven dat zij van de Rotterdamse deken geen reactie had gekregen op haar (gemailde) klacht over mr. C. Bij brief van 5 september 2014 heeft de Rotterdamse deken aan klaagster gemeld dat zij klachten over advocaten moet indienen per gewone post. Bij e-mail van 8 september 2014 heeft verweerder aan klaagster bericht:

Ik nam inmiddels kennis van de brief van [Rotterdamse deken] aan u van 5 dezer. Mede gelet op die brief past mij geen rol in deze.

1.4 Bij brief van 20 oktober 2014 aan de Raad van Discipline te Den Haag heeft klaagster de onderhavige klacht tegen verweerder ingediend.

1.5 Bij brief van 28 oktober 2014 heeft de Raad van Discipline te Den Haag de klacht ter verdere behandeling doorgestuurd naar de deken in het arrondissement Amsterdam.

2 KLACHT

2.1 De voorzitter begrijpt de klacht aldus dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) de klachten van klaagster niet serieus heeft genomen en klaagster niet heeft geholpen om haar klachten tegen mr. C en de Rotterdamse deken afgehandeld te krijgen;

b) heeft nagelaten voldoende toe te zien op de inhoud van de beroepsopleiding en op de kwaliteit van alle advocaten in Nederland.

2.2 Door aldus te handelen heeft verweerder volgens klaagster het vertrouwen in de advocatuur als beroepsgroep geschaad.

3 BEOORDELING

3.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

3.2 De voorzitter neemt tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet  geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.  Dit betekent dat, aangezien de klachten uitsluitend betrekking hebben op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van landelijk deken, de toetsing daarvan aan de hand van voormeld criterium dient te geschieden.

Ad klachtonderdeel a)

3.3 Volgens klaagster heeft verweerder haar in het telefoongesprek van  11 februari 2014 verkeerd  geïnformeerd door haar mee te delen dat zij haar klacht over de Rotterdamse deken naar deze moest sturen en dat het niet anders kon.  Verweerder heeft opgemerkt zich de door klaagster gegeven lezing van de feiten niet te herinneren. Voor het geval klaagsters weergave van het telefoongesprek van 11 februari 2014 juist is, heeft verweerder  verwezen naar artikel 46c van de Advocatenwet. Daarin is bepaald dat klachten tegen advocaten schriftelijk worden ingediend bij de deken van de orde waartoe zij behoren. De Rotterdamse deken behoort tot de Rotterdamse orde zodat een klacht tegen die deken bij die deken zelf moet worden ingediend. Uit met name het vierde lid van deze bepaling volgt dat de plaatselijke deken de wettelijke opdracht heeft een tegen hemzelf gerichte klacht onmiddellijk door te sturen naar de voorzitter van de Raad van Discipline. Die voorzitter dient de klacht dan te verwijzen naar de deken van een ander resort.  Dit verweer snijdt hout; als verweerder klaagster inderdaad heeft geadviseerd om haar klacht tegen de Rotterdamse deken naar deze deken te sturen,  is dat advies  niet verkeerd geweest.

3.4  Ook het verwijt dat verweerder als landelijk deken voor zichzelf geen rol zag weggelegd in de behandeling van de klacht tegen de in Rotterdam gevestigde mr. C is naar het oordeel van de voorzitter niet terecht.  Het klachtonderdeel a) is in alle opzichten is kennelijk ongegrond.

 Ad klachtonderdeel b)

3.6 Klachtonderdeel b), dat verweerder onvoldoende toezicht heeft gehouden op de inhoud van de  beroepsopleiding advocatuur en op de kwaliteit van de advocatuur als geheel, is naar het oordeel van de voorzitter kennelijk niet-ontvankelijk. Het klachtrecht komt immers slechts toe aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. Daarvan is in dit geval geen sprake.

BESLISSING

De voorzitter verklaart klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond en

klachtonderdeel b) kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Lof als griffier op 19 februari 2015.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 19 februari 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.