Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:24

Zaaknummer

14-154

Inhoudsindicatie

Klacht over financiële afwikkeling vloeit voort uit intrekking toevoeging achteraf na resultaatsbeoordeling en pas veel later gevolgde incassomaatregelen van verweerder. Verweerder heeft klaagster bij aanvang werkzaamheden correct en volledig voorgelicht over de gevolgen van een eventuele intrekking van de toevoeging achteraf. Klaagster had de mogelijkheid om tussentijds opgave te vragen van de voor haar gewerkte uren en gemaakte kosten, maar zij heeft dat niet gedaan. Klaagster heeft verweerder niet geïnformeerd over uitkomst bezwaar tegen intrekking noch over haar verhuizing. Vertraging in afwikkeling komt dus niet voor verweerders rekening. Klachten ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 2 maart 2015

in de zaak 14-154

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 22 september 2014 met kenmerk […], door de raad ontvangen op 23 september 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 januari 2015 in aanwezigheid van zowel klaagster, vergezeld van haar vriend de heer [B], als mr. [N], namens verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.1 genoemde aanbiedingsbrief van de deken met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Begin oktober 2009 heeft klaagster aan verweerder verzocht haar bij te staan in een echtscheidingsprocedure. Bij brief d.d. 8 oktober 2009 heeft verweerder aan klaagster de in de inleidende bespreking gemaakte afspraken bevestigd.

2.3    Voor zover in deze klachtzaak relevant heeft verweerder in deze brief klaagster als volgt omtrent de door hem ingediende toevoegingsaanvraag geïnformeerd:

“Directe afwijzing van de aanvraag of een afwijzing van de aanvraag met terugwerkende kracht na declaratie van de toevoeging ten gevolge van de resultaatsbeoordeling door de Raad voor Rechtsbijstand, leidt ertoe dat ik u als betalend cliënte dien te beschouwen, hetgeen inhoudt dat mijn werkzaamheden op basis van mijn uurloon ad. € 170,00 excl. BTW en overige kosten, zijnde o.a. kantoorkosten, griffierechtkosten, reiskosten, deurwaarderskosten, uittrekselkosten etc. bij u in rekening zullen worden gebracht. [….] Bij afwijzing met terugwerkende kracht na een resultaatsbeoordeling, zal er direct een einddeclaratie voor de tot dat moment verrichte werkzaamheden aan u worden gezonden. Op uw verzoek, bestaat de mogelijkheid dat u tijdens de behandeling van uw zaak op de hoogte wordt gesteld van de gevoerde werkzaamheden tot dat moment en de daarmee samenhangende kosten indien en voor zover de toevoeging zou worden ingetrokken.”

Deze brief is door klaagster voor ontvangst ondertekend.

2.4    De toevoegingsaanvraag is toegewezen, onder oplegging van een eigen bijdrage van € 466,00. De echtscheiding is uitgesproken op 6 oktober 2010. Bij die beschikking is tevens de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld alsmede een ouderschapsplan met omgangsregeling en kinderalimentatie. Verweerder heeft daarna de toevoeging voor klaagster ter declaratie ingediend.

2.5    De Raad voor Rechtsbijstand heeft klaagster en verweerder bij brief d.d. 24 augustus 2011 bericht voornemens te zijn na resultaatsbeoordeling de aan haar verleende toevoeging met terugwerkende kracht in te trekken. Naar aanleiding daarvan heeft verweerders kantoorgenote mr. [N] diezelfde dag klaagster schriftelijk op de hoogte gesteld van de gevolgen van deze mogelijke intrekking. Verweerder heeft dat zelf ook gedaan bij brief d.d. 29 augustus 2011.

2.6    Klaagster heeft tegen dit voornemen tot intrekking bij brief d.d. 3 september 2011 bezwaar gemaakt en verweerder van dat bezwaar op de hoogte gebracht. Op 12 september 2011 heeft klaagster verweerder gebeld. Verweerder heeft toen toegezegd in afwachting van de beslissing op bezwaar nog geen nota te zullen sturen, en heeft klaagster geadviseerd naar de hoorzitting te gaan. Dat heeft zij ook gedaan. Het bezwaar is afgewezen bij beslissing d.d. 28 november 2011. Deze beslissing is diezelfde dag verzonden aan klaagster.

2.7    In het telefoongesprek van 12 september 2011 is tevens de omvang van de werkzaamheden ter sprake geweest. Klaagster heeft die omvang toen betwist en aangedrongen op matiging c.q. kwijtschelding indien haar bezwaar zou worden afgewezen. Een paar dagen later heeft klaagster naar kantoor teruggebeld en van een secretaresse de hoogte van het met een declaratie gemoeide bedrag vernomen.

2.8    Klaagster heeft verweerder niet op de hoogte gesteld van de beslissing op bezwaar. Verweerder heeft in april 2013 zelf contact opgenomen met de Raad voor Rechtsbijstand en vernomen wat de uitkomst was. Daarop heeft verweerder bij brief d.d. 19 april 2013 zijn declaratie aan klaagster verzonden, met als bijlage een urenspecificatie. Na aftrek van de reeds betaalde eigen bijdrage resteerde voor klaagster te betalen € 6.449,97.

2.9    Klaagster was inmiddels per 1 april 2012 verhuisd. Zij heeft verweerder toen geen verhuisbericht gestuurd. De declaratie heeft haar daarom niet bereikt. Omdat geen betaling volgde heeft verweerder althans zijn kantoor eind oktober 2013 een deurwaarder ingeschakeld om te komen tot incasso van de declaratie. Dat traject heeft uiteindelijk geleid tot een beperkte coulance-matiging van de declaratie tot € 5.000,00 en eenmalige betaling van het restant.

2.10    Bij brief van 4 februari 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    zich niet heeft gehouden aan de gemaakte financiële afspraken;

b)    geen zorg heeft gedragen voor een correcte financiële afwikkeling;

c)    tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van klaagster.

3.2    Klaagster meent dat verweerder haar tussentijds op de hoogte had moeten houden van de door hem aan haar zaak bestede uren en daarmee gemoeide kosten. Voorts meent zij dat verweerder haar niet zo had mogen overvallen met een deurwaarder; hij had haar zelf rechtstreeks kunnen benaderen, haar telefoonnummer was niet gewijzigd. Tenslotte meent zij dat verweerder de zaak verkeerd heeft ingeschat. Alles had veel beter kunnen gaan. Hij had moeten voorzien wat er zou gebeuren wanneer de wederpartij de boot niet zou verkopen zoals was afgesproken en had zowel van de motorboot als de speedboot de waarde moeten (doen) bepalen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder betwist zich niet aan de gemaakte afspraken te hebben gehouden. Hij heeft klaagster van tevoren gewezen op de kans van intrekking van de toevoeging met terugwerkende kracht.

4.2    Verweerder heeft zijns inziens zorg gedragen voor een correcte financiële afwikkeling. Hem viel niet te verwijten dat hij pas in april 2013 bekend werd met de beslissing op het bezwaar. Met de matiging van de declaratie is hij klaagster tegemoet gekomen.

4.3    Klaagster heeft pas bezwaren geuit tegen zijn wijze van belangenbehartiging nadat haar een declaratie in het vooruitzicht was gesteld. Verweerder betwist dat hij jegens haar tekort zou zijn geschoten. Het betrof een omvangrijke echtscheiding met twee zittingen op de rechtbank, een viergesprek, veel correspondentie en telefonisch overleg over en weer en diverse besprekingen met klaagster. Het resultaat van de echtscheidingsbeschikking was overeenkomstig hetgeen klaagster in redelijkheid kon verwachten.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a en b)

5.2    De raad is van oordeel dat verweerder klaagster met zijn brief van 8 oktober 2009 correct en volledig heeft voorgelicht over de gevolgen van een eventuele intrekking van de toevoeging achteraf. Klaagster had de mogelijkheid om tussentijds opgave te vragen van de voor haar gewerkte uren en gemaakte kosten, maar zij heeft dat niet gedaan.

5.3    Toen eenmaal haar bezwaar was afgewezen had klaagster er niet zonder meer vanuit mogen gaan dat verweerder van die beslissing op de hoogte was gesteld. Hij was in de bezwaarprocedure niet voor haar opgetreden, hij was daar zelf geen partij in. In de beslissing op bezwaar staat vermeld dat de beslissing is verzonden aan (de advocaat van) belanghebbende. Dit duidt niet vanzelfsprekend op verzending aan ook de advocaat naast de belanghebbende. Bij twijfel had klaagster navraag kunnen doen.

5.4    Dat de latere brief met de declaratie van 17 april 2013 klaagster niet bereikt heeft komt voor haar rekening en risico. Zij had immers geen verhuisbericht aan verweerder gestuurd. Daarom ook kon gebeuren dat verweerder zich genoodzaakt zag tot inschakeling van een deurwaarder. Klaagster had daarop bedacht kunnen zijn.

5.5    Na kennisneming van haar bezwaren en de financiële omstandigheden waarin klaagster verkeerde heeft verweerder zijn slotdeclaratie met een substantieel bedrag gematigd. Ook heeft hij de deurwaarderskosten voor zijn rekening genomen.

5.6    Al met al is de raad van oordeel dat verweerder zich wel degelijk aan de gemaakte financiële afspraken heeft gehouden en ook zorg heeft gedragen voor een correcte financiële afwikkeling. De klachtonderdelen a en b zijn ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

Dat verweerder in de behartiging van klaagsters belangen zou zijn tekort geschoten is de raad niet gebleken. Zo heeft de rechtbank bij de vaststelling van de hoogte van de kinderalimentatie rekening gehouden met de omstandigheid dat de man toen nog inwoonde bij zijn moeder. Klaagster heeft zich toen ook bij die beslissing neergelegd. De huwelijksgoederengemeenschap is verdeeld overeenkomstig het verzoek van klaagster. Klaagster heeft er kennelijk op vertrouwd dat de man zou meewerken aan de verkoop van de boot/boten. Dat dit achteraf niet het geval bleek kan niet aan verweerder worden tegengeworpen. Ook is een tevoren door partijen voorbereid ouderschapsplan door de rechtbank in de beschikking opgenomen. Het is niet ongebruikelijk dat er voor zo’n resultaat enige tijd – in dit geval een klein jaar - nodig is. De raad is dan ook van oordeel dat ook dit onderdeel van de klacht ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders, P.J.F.M. de Kerf, F.A.M. Knüppe, L.A.M.J. Pütz, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 maart 2015.

Griffier    Voorzitter