Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:81

Zaaknummer

15-45

Inhoudsindicatie

Klachten over optreden van eigen advocaat in 2008 welke in juni 2014 zijn ingediend. Klacht is niet binnen een redelijk termijn ingediend en klaagster heeft niet aangevoerd dat de klacht niet eerder ingediend had kunnen worden. Kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van 21 april 2015

in de zaak 15-45

naar aanleiding van de klacht van:

Klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend  voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 20 maart 2015 met kenmerk RvT 14-0173/TRC/ml, door de raad ontvangen op 23 maart 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Op 23 juni 2006 is de ex-echtgenoot van klaagster toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). Op 21 maart 2008 heeft de hij een verzoek tot nihil stelling van partneralimentatie bij de rechtbank ingediend. Klaagster heeft verweerder gevraagd haar bij te staan in deze procedure. Verweerder heeft namens klaagster inhoudelijk verweer gevoerd. De ex-echtgenoot stuurde een reactie op het verweer naar de Rechtbank, waarbij als productie de lijst van schuldeisers was aangehecht. De vorderingen van klaagster op haar ex-echtgenoot stonden niet op deze lijst. Verweerder heeft de reactie van de ex-echtgenoot, inclusief de lijst van schuldeisers per brief van 21 oktober 2008 aan klaagster gestuurd. Klaagster heeft de ontvangst van deze brief aan verweerder bevestigd bij mail van 27 oktober 2008.

1.3    Op 10 december 2008 is het verzoek nihil stelling van de ex-echtgenoot van klaagster door de rechtbank afgewezen. In 2009 werd de schuldsanering van de ex-echtgenoot beëindigd door de “schone lei”.

1.4    Namens klaagster heeft verweerder op 19 februari 2010 via de deurwaarder aanspraak gemaakt op betaling door de ex-echtgenoot van klaagster van achterstallige kinder- en partneralimentatie. De  ex-echtgenoot van klaagster startte daarop een executie kortgeding. In dat kort geding van 11 mei 2010 heeft verweerder namens klaagster verweer gevoerd. Het kort geding leidde tot een minnelijke regeling tussen partijen waarbij aan klaagster nog een bedrag toe kwam gelijk aan de partneralimentatie van 23 juni 2006.

1.5    Bij brief van 16 juni 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    klaagster niet de lijst van schuldeisers in de schuldsanering van de ex-echtgenoot van klaagster te verschaffen;

b)    niet de grootste vordering, die van klaagster (de door de man verschuldigde partner- en kinderalimentatie) in deze lijst op te nemen;

c)    klaagster niet op de hoogte te brengen van de zitting over de schuldsanering op 21 oktober 2009;

d)    op 11 mei 2010 na te laten maatregelen tegen de man te nemen wegens fraude en meineed;

e)    na te laten onderzoek te doen naar de schuldeiserslijst die op naam van mevrouw P. was gesteld;

f)    na te laten maatregelen te nemen tegen de advocaat van de man die ook fraude en meineed heeft gepleegd.

3    VERWEER

3.1    Verweerder meent primair dat klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard wegens het overschrijden van een redelijke termijn. De klacht ziet immers op zijn handelen in de periode 2008 – 2010.

3.2    Verweerder wijst op de opdracht die hij van klaagster kreeg; verweer voeren tegen het verzoek nihil stelling en verweer voeren in het kort geding. Dat heeft verweerder gedaan.

3.3    Tot de werkzaamheden behoorden niet bemoeienis met de WSNP-kwestie of de in dat verband opgestelde lijst van schuldeisers. Overigens heeft verweerder wel opgemerkt dat de vordering van klaagster niet op die lijst was opgenomen en daarvan ook melding gemaakt, zowel in de wijzigingsprocedure inzake nihil stelling als in het kort geding. Meer kon verweerder niet doen. Wat de reden voor de man is geweest om de vordering niet op te nemen, weet verweerder niet.

3.4    De lijst van schuldeisers heeft verweerder indertijd, als onderdeel van de reactie van de man op het verweerschrift, naar klaagster gestuurd. De ontvangst van dat stuk heeft klaagster per e-mail aan verweerder bevestigd.

3.5    Verweerder heeft opgemerkt dat de schuldeiserslijst op naam van mevrouw P. stond en de man om opheldering gevraagd. Die stuurde vervolgens de beschikking waaruit bleek dat (ook) op hem de WSNP-regeling van toepassing was.

3.6    Een deel van de vordering van klaagster is ontstaan voordat de man in de WSNP-regeling terechtkwam. Van dat deel is de man afgekomen door de schone lei. Het deel dat ontstond na 23 juni 2006 bleef buiten de werking van de WSNP en had door de man betaald moeten worden. Het betrof het bedrag van EUR 6.383,81 euro en dat is het bedrag waarop het kort geding is geschikt.

3.7    Verweerder komt subsidiair tot de conclusie dat de tegen hem ingediende klacht ongegrond behoort te worden verklaard.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is vóór 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    Allereest dient te worden vastgesteld of de klachten ontvankelijk zijn. De voorzitter overweegt dat in het tuchtrecht voor advocaten geen algemene termijnen gelden voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de vraag of klaagster, gelet op het tijdsverloop tussen de gedraging van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klaagster wegende maatschappelijke belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst en anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat er van mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend.

4.3    Nu het litigieuze optreden van verweerder betrekking heeft op de periode 2008 tot en met mei 2010, is de voorzitter van oordeel dat, nu klaagster eerst op 16 juni 2014 klaagt, niet gesteld kan worden dat de klacht binnen een redelijke termijn is ingediend. Er is sedertdien immers ruim vier jaar verstreken. Bovendien heeft klaagster geen geldige reden gegeven waarom de klacht niet eerder kon worden ingediend. Haar stelling dat zij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om te klagen is geen geldige reden voor het lange wachten, nu niet gesteld of gebleken is dat zij niet op de hoogte had kunnen zijn. Verweerder hoefde er derhalve geen rekening mee te houden dat over zijn handelen thans nog discussie ontstaat.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline wijst de klachten af.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. Le Noble als griffier op 21 april 2015.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 april 2015 per aangetekende post verzonden aan:

-    klaagster

en per gewone post aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.