Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-07-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:169

Zaaknummer

15-043A

Zaaknummer

15-044A

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Ongegronde klacht tegen eigen advocaat. De processtukken voldoen aan de professionele standaard. Het verlies van de zaak maakt dat niet anders. Ook een cassatie-advies waarin staat dat stellingen beter feitelijk onderbouwd hadden moeten worden maakt niet dat de advocaat niet aan de professionele standaard heeft voldaan. Analyse van de eerste aanleg en processtrategie blijkt uit correspondentie, hoewel expliciete vastlegging in apart advies de voorkeur verdient, is verweerder niet tekort geschoten in zijn dienstverlening.

Uitspraak

 

Beslissing van 6 juli 2015

in de zaak 15-043A en 15-044A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder in de zaak 15-043A (hierna: verweerder sub 1)

en

verweerder in de zaak 15-044A (hierna: verweerder sub 2)

 

Verloop van de procedure Bij brief aan de raad van 17 februari 2015 met kenmerk 4014-0699, door de raad ontvangen op 19 februari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht. De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 mei 2015 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. De raad heeft kennis genomen van: de hiervoor genoemde brief van de deken; de stukken genummerd 1 t/m 9 genoemd in de brief van de deken; de brief van klager van 23 april 2015.

 

FEITEN Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan. Klager is in 2007 door een opdrachtgever ingeschakeld om tekenwerk voor een bouwproject te verrichten. Er is door klager meerwerk verricht. Tussen klager en zijn opdrachtgever is een geschil ontstaan over de omvang en de vergoeding van dat meerwerk. Klager heeft in 2009, bijgestaan door een andere advocaat dan verweerders, bij de Rechtbank Amsterdam een vordering tot betaling van het meerwerk ingesteld. Deze vordering is bij vonnis van 30 juni 2010 afgewezen. De rechtbank heeft daartoe – samengevat – overwogen dat klager onvoldoende duidelijk heeft kunnen maken dat meer meerwerk is verricht dan door de opdrachtgever is betaald. Na het voor klager negatieve vonnis van 30 juni 2010 heeft hij zich gewend tot het kantoor van verweerders. Klager had verweerder sub 2 eerder ingeschakeld voor een andere zaak. Die andere zaak is destijds feitelijk behandeld door verweerder sub 1 onder verantwoordelijkheid van zijn patroon, verweerder sub 2. Er is tijdig hoger beroep ingesteld op nader aan te voeren gronden. Op 17 december 2010 heeft verweerder sub 1 klager een conceptmemorie van grieven toegezonden. In de begeleidende e-mail heeft verweerder sub 1 onder meer geschreven: ' U heeft mij een overzicht doen toekomen met daarin opgenomen de aan het meerwerk gewerkte uren per medewerker. Is het voor u ook mogelijk om die uren per medewerker uit te splitsen naar de uitgevoerde werkzaamheden zodat de rechter precies kan zien welke medewerker wat heeft gedaan? Dat was ook een opmerking/verzoek van de rechtbank in eerste aanleg. ' Verweerder sub 1 heeft op 21 december 2010 een herzien concept van de memorie van grieven toegezonden aan klager en heeft in de begeleidende e-mail het volgende geschreven: ' Ik denk dat wij het meerwerk nog sterker zullen moeten onderbouwen. Ik wil de zaak eigenlijk zo hapklaar mogelijk aan de rechter presenteren. Ik heb van u het bijgevoegde overzicht ontvangen dat behoort tot de overeenkomst met [de wederpartij] . In dat overzicht is opgenomen welke tekeningen u zou maken en welke tekeningen door [de wederpartij] verzorgd zouden worden. Ik zou dat overzicht graag uitgebreid willen zien met de bestede uren per werknemer. Dan kunnen we dus per tekening laten zien welke medewerker hoeveel uur aan welke specifieke tekening heeft besteed. Dat maakt de zaak sterker. Eenzelfde overzicht zou ik graag van het meerwerk ontvangen. Ik wil graag kunnen zien op welke tekening het meerwerk betrekking had, welk meerwerk er precies is verricht (welke aanpassingen er zijn gedaan) en door welke medewerker er hoeveel tijd aan het meerwerk is besteed. ' Bij e-mail van 23 december 2010 schrijft verweerder sub 1 aan klager: ' Tevens wil ik niet de aandacht vestigen op het feit dat het voor u niet mogelijk is om per werknemer aan te geven hoeveel uur er aan welke werkzaamheden is besteed. Ik wil dat liever niet noemen en zie niet hoe dat in uw voordeel kan werken. ' Bij arrest van 7 februari 2012 heeft het hof het vonnis in eerste aanleg bekrachtigd en klager veroordeeld in de proceskosten. Klager heeft vervolgens cassatieadvies ingewonnen. De adviserend cassatieadvocaat heeft negatief geadviseerd omdat het oordeel van het hof louter feitelijk is, niet onbegrijpelijk is en uitvoerig is gemotiveerd. In het advies is nog het volgende opgenomen: 'De uitkomst zou mogelijk anders zijn geweest indien van uw kant een gedetailleerde opsomming was gegeven van de handelingen die per wijzigingsopdracht dienden te worden verricht, bijvoorbeeld aan de hand van het overzicht dat [de wederpartij] bij de laatste akte in eerste aanleg, heeft gegeven, en welke gedetailleerde opsomming ook plausibel zou zijn geweest .' Bij brief van 23 september 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerders.

 

KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij: onvoldoende aandacht hebben besteed aan de mogelijkheid van arbitrage en aan de mogelijkheid van het inschakelen van een gespecialiseerde bouwrechtadvocaat; hebben nagelaten de procesgang en de oordelen van de rechter in eerste aanleg goed te analyseren; daardoor niet in staat waren vragen te beantwoorden noch doeltreffend te procederen in hoger beroep; de memorie van grieven onjuist hebben samengesteld en de stellingen van de wederpartij niet naar behoren te hebben weersproken.

 

VERWEER Verweerders hebben gemotiveerd verweer gevoerd welk verweer voor zover relevant hierna aan de orde zal komen.

 

BEOORDELING De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 ingrijpend gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

 

Ten aanzien van verweerder sub 1

Ad klachtonderdeel a)

Klager verwijt verweerder sub 1 hem niet op het spoor van arbitrage te hebben gezet. De raad volgt verweerder in zijn stelling dat nu in eerste aanleg is geprocedeerd bij de rechtbank de weg naar arbitrage niet meer open stond en enkel hoger beroep tegen het vonnis nog tot de mogelijkheden behoorde. Nu verweerder sub 1 klager niet in eerste aanleg (bij aanvang van het geschil van klager met zijn opdrachtgever) heeft bijgestaan valt hem op dit punt geen verwijt te maken. In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder sub 1 voorts geen gespecialiseerde bouwrechtadvocaat te hebben ingeschakeld. Deskundigheid is één van de kernwaarden van de advocatuur. Omdat een rechtszoekende vaak onvoldoende inzicht heeft in de vraag of een advocaat de voor zijn zaak benodigde deskundigheid bezit, draagt de advocaat op dit punt zelf een bijzondere verantwoordelijkheid. De raad is van oordeel dat verweerder in deze verantwoordelijkheid niet is tekortgeschoten. Met verweerder is de raad van oordeel dat de zaak niet dermate gespecialiseerd was dat verweerder deze niet zelf zou hebben kunnen behandelen. Immers, de zaak betrof in de kern of klager kon aantonen dat hij meer meerwerk had verricht dan de wederpartij accepteerde. De raad neemt daarbij in overweging dat verweerder voorafgaand aan deze zaak in een vergelijkbare zaak voor klager met succes heeft geprocedeerd. Over de (on)deskundigheid van verweerder heeft klager toen niet geklaagd. Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel a) ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Klager verwijt verweerder sub 1 met dit klachtonderdeel in feite de zaak niet goed te hebben geanalyseerd. Uit de onder nrs. 2.5 t/m 2.7 geciteerde e-mailberichten blijkt dat verweerder er van doordrongen was dat de kern van de zaak gelegen was in een adequate onderbouwing van het meerwerk, en dat hij klager daarvan op de hoogte heeft gesteld. Ook uit de conceptmemorie van grieven zoals overgelegd blijkt dat verweerder duidelijk voor ogen had dat in eerste aanleg de stellingen van klager omtrent het meerwerk onvoldoende feitelijk onderbouwd waren en daar klager ook van op de hoogte heeft gesteld. De raad is van oordeel dat verweerder klager niet onvoldoende heeft geïnformeerd over zijn analyse van de uitspraak in eerste aanleg noch over de aanpak in hoger beroep. Wel is het zo dat, ook  indien sprake is van een bestendige relatie, het aanbeveling verdient deze analyse duidelijk in een apart appel-advies op te nemen. Door dit na te laten heeft verweerder echter niet in strijd met de professionele standaard zoals omschreven in 5.5 gehandeld, mede gelet op hetgeen wel schriftelijk is gecommuniceerd en hetgeen klager daaruit heeft moeten begrijpen en ook heeft begrepen Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c) en d)

De klachtonderdelen c) en d) lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Ten aanzien van het eerste deel van klachtonderdeel c) overweegt de raad dat klager niet duidelijk heeft gemaakt welke vragen verweerder sub 1 niet heeft kunnen beantwoorden. Voor wat betreft de wijze van procederen geldt dat de  opgestelde memorie van grieven de toets der kritiek kan doorstaan. Dat de vorderingen zijn afgewezen en dat daarbij - onder meer - door het hof is overwogen dat sommige stellingen onvoldoende weersproken waren, betekent niet dat verweerder zijn opdracht niet heeft vervuld als van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat verwacht mag worden. Gebleken is immers dat klager zijn vorderingen niet meer kon onderbouwen dan hij  had gedaan. Daarbij heeft verweerder sub 1 de door klager opgestelde overzichten op een inzichtelijke wijze verwerkt in de memorie van grieven (onder randnr. 17) en toegelicht dat daaruit het gestelde meerwerk  volgt. Ook het oordeel in het cassatieadvies dat de zaak wellicht anders was gelopen als van de zijde van klager een gedetailleerde opsomming was gegeven van de handelingen die per wijzigingsopdracht dienden te worden verricht, maakt niet dat verweerder verwijtbaar heeft gehandeld. Ook hij heeft immers op een dergelijk overzicht aangedrongen en kennelijk heeft klager een dergelijk overzicht  niet kunnen produceren. Dat laatste valt verweerder evenwel niet aan te rekenen. Ook de klachtonderdelen c) en d) zijn daarmee ongegrond.

 

Ten aanzien van verweerder sub 2

Ad klachtonderdeel a), b), c) en d)

De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager heeft onvoldoende feitelijk onderbouwd welke verwijten hij verweerder sub 2  maakt. Niet, althans onvoldoende, is gebleken van een zodanige betrokkenheid van verweerder die verder gaat dan collegiaal overleg met verweerder sub 1. De betrokkenheid van verweerder sub 2 is door klager niet anders onderbouwd dan met verwijzing naar een telefoongesprek. Verweerder sub 2 stelt zich dat gesprek niet te kunnen herinneren. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat sprake is geweest van een inhoudelijke betrokkenheid van verweerder sub 2 die verder gaat dan incidenteel collegiaal overleg bij de behandeling van de zaak. Aan het feit dat de naam van verweerder sub 2 onderaan (tussen haakjes) de conceptmemorie van grieven staat gaat de raad voorbij nu onweersproken is gesteld dat het een door klager bewerkt concept is en de memorie van grieven niet mede door verweerder sub 2 is ingediend. De klachtonderdelen zijn ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in beide zaken in alle onderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, A. de Groot, R. Lonterman, B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. J.H. Bennaars als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2015.

 

 

 

Griffier    Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 6 juli 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

klager verweerders de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam   de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

klager verweerders de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl