Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-03-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2015:73
Zaaknummer
OB 198 - 2014
Inhoudsindicatie
Ook indien ervan zou worden uitgegaan dat de laatste verrichtingen van verweerder dateren uit 2007 en dat klager zich in september 2012 bij de rechter-commissaris heeft beklaagd over verweerder, derhalve circa 2 jaar voor de indiening van de klacht bij de deken, is geen sprake van indiening binnen een redelijke termijn
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 23 maart 2015
in de zaak OB198-2014
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 17 juli 2014 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 10 juli 2014 met kenmerk nr. 48|14|095K , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 17 juli 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 21 juli 2014 is verzonden aan klagers gemachtigde.
1.3 Bij faxberichten d.d. 1 en 6 augustus 2014 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 26 januari 2015 in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn gemachtigde. Verweerder heeft de raad voorafgaand aan de zitting bericht dat hij niet in de gelegenheid was te verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop
de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzetschrift van klager bestaande uit de faxberichten d.d. 1 en 6 augustus 2014.
2 FEITEN en klacht
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt.
2.2 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerder zich in zijn hoedanigheid van curator respectievelijk bewindvoerder op grond van het navolgende niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt, hetgeen blijkt uit:
1. het dubieus en litigieus handelen van verweerder;
2. het negeren van en het ‘inbreken’ in bestaande huwelijkse voorwaarden;
3. het betrekken van de echtgenote van klager in het faillissement;
4. het confisqueren van de spaargelden van de broer van klager;
5. de verwoeste gezondheid van de broer van klager;
6. de vernietiging van substantiële werkgelegenheid;
7. de sluiting van tenminste drie brood- en banketbakkerijen;
8. het structureel weigeren van elk aanbod tot financiële bijdrage van de familie, ter beëindiging van het faillissement;
9. het verkopen van kavels van nieuw aangeschafte inventarisstukken aan bevriende kennissen/relaties, nota bene zelfs aan een niet bestaande firma;
10. het door het faillissement getroffen personeel met hun gezinnen;
11. de officieus aan te merken gedragingen van verweerder die vallen onder het Wetboek van Strafrecht;
12. de falende boekhouding en financiële verantwoording van verweerder.
3 VERZET
3.1 De gronden van het verzet houden zakelijk weergegeven in:
In het advocatentuchtrecht is geen termijn voor de indiening van een klacht gedefinieerd. Verweerder kan het faillissementsdossier bij de rechtbank raadplegen. De redelijkheid en billijkheid brengen mee dat vanwege de levenslange gevolgen van het faillissement voor klager er geen sprake kan zijn van verjaring. De klacht dient derhalve wel ontvankelijk te worden verklaard.
4 BEOORDELING
4.1 Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.
4.2 Ontvankelijkheid van het verzet
De beslissing van de voorzitter is op 21 juli 2014 verzonden aan klagers gemachtigde. De termijn waarbinnen verzet kon worden gedaan verstreek derhalve op 4 augustus 2014. Klagers gemachtigde heeft de raad bij faxbericht d.d. 1 augustus 2014 bericht verzet in te stellen tegen de beslissing van de voorzitter. In dit faxbericht waren de gronden van het verzet niet vermeld. Klagers gemachtigde heeft de gronden van het verzet aan de raad kenbaar gemaakt bij faxbericht d.d. 6 augustus 2014, derhalve na het verstrijken van de verzettermijn. Ofschoon de Advocatenwet niet de mogelijkheid kent om enkel formeel verzet aan te tekenen en de gronden later aan te vullen, zal de raad, nu de gronden slechts twee dagen na het verstrijken van de termijn zijn ingediend, aan het verzuim om binnen de verzettermijn de gronden van het verzet aan de raad kenbaar te maken geen gevolgen verbinden. Klager is dan ook ontvankelijk in zijn verzet.
4.3 Beoordeling van de gronden van het verzet
De raad is van oordeel dat de voorzitter terecht heeft overwogen dat bij de beoordeling van een verweer inhoudend dat er sprake is van niet-tijdige indiening van een klacht twee belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen, enerzijds de rechtszekerheid voor de advocaat dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld en anderzijds het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden. Daarbij is van belang op welk tijdstip klager kennis heeft gekregen van het door hem gewraakte handelen van de advocaat en de vraag of de advocaat door het tijdsverloop in zijn verdediging is belemmerd.
4.4 De klacht heeft betrekking op gedragingen van verweerder in diens hoedanigheid van curator respectievelijk bewindvoerder in de periode 2000-2003. Klager heeft zich bij brief d.d. 16 mei 2014 bij de deken beklaagd over het optreden van verweerder. Klager heeft gesteld dat bij de beoordeling van de ontvankelijkheid ervan moet worden uitgegaan dat de laatste verrichtingen van verweerder dateren uit 2007 en dat klager zich reeds in september 2012 bij de rechter-commissaris heeft beklaagd over het optreden van verweerder.
4.5 De raad is van oordeel dat, ook indien klager wordt gevolgd in zijn stelling, dat bij de beoordeling van de ontvankelijkheid ervan moet worden uitgegaan dat de laatste verrichtingen van verweerder dateren uit 2007 en dat klager zich in september 2012 bij de rechter-commissaris heeft beklaagd over het optreden van verweerder, geen sprake is van indiening binnen een redelijke termijn. Niet is gebleken van medische of andere beperkingen aan de zijde van klager die zich gedurende deze hele periode hebben voorgedaan. Voorts is ter zitting verklaard dat klagers gemachtigde in ieder geval al in 2011, derhalve drie jaar voor de indiening van de onderhavige klacht, is ingeschakeld. De raad is van oordeel dat zijdens klager geen sprake is geweest van feiten of omstandigheden op basis waarvan hij zijn klacht tegen verweerder op goede gronden niet eerder heeft kunnen indienen, terwijl verweerder door het tijdsverloop in zijn verdediging is bemoeilijkt.
4.6 Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden derhalve niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.
4.7 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mw. mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. R.G. Gebel, M.B.Ph. Geeraedts, L.J.G. de Haas en A. Groenewoud, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 maart 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 23 maart 2015
per aangetekende brief verzonden aan:
- Klagers gemachtigde
- verweerder
en per email aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.