Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-08-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:188

Zaaknummer

15-046NH

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerster zou in strijd met geheimhoudingsplicht conform (NMI)mediationovereenkomst hebben gehandeld. Tevens zou verweerster in strijd met een beding dat dat verbiedt in rechte een beroep op een overeenkomst hebben gedaan. Klacht in alle onderdelen gegrond. Waarschuwing.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

Beslissing van 4 augustus 2015

in de zaak 15-046NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

 

Verloop van de procedure Bij brief aan de raad van 17 februari 2015 met kenmerk 14-157, door de raad ontvangen op 19 februari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht. De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 juni 2015 in aanwezigheid van klaagster, vertegenwoordigd door dr. R.W.J. de Groot, vergezeld van mr. V.G.A. Kellenaar, en verweerster, vergezeld van mr. J. Brons als gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de     stukken genummerd 1 t/m 26 met bijlagen, zoals vermeld in de bij die brief gevoegd inventarislijst. FEITEN Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan. Tussen klaagster en een werknemer is een arbeidsgeschil ontstaan. In dat kader is de werknemer naar een andere locatie overgeplaatst en ter zake is op 6 december 2012 een overeenkomst tussen partijen gesloten. In die overeenkomst komt een bepaling voor die (onder andere) luidt als volgt:

“[…] en voorts geldt: […] dat hetgeen in deze overeenkomst opgenomen en overeengekomen is, nimmer door partijen als argument gebruikt zal worden in eventuele toekomstige procedures, anders dan ten behoeve van de nakoming van deze overeenkomst”

In een latere fase van hetzelfde geschil is begin 2014 een mediation gestart tussen die werknemer, zijn leidinggevende en een mediator. Verweerster is in een later stadium bij de mediation betrokken geraakt als raadvrouw van de werk­nemer, namelijk gedurende de derde mediation­bijeenkomst, die plaats­vond op 18 februari 2014. Alle partijen, inclusief verweerster, hebben de NMI-mediationovereenkomst onder­tekend. Art. 4.1 daarvan luidt als volgt:

“Mediator en de Partijen verplichten zich zonder enig voorbehoud tot de geheimhouding zoals omschreven in artikel 7 en 10 van het Reglement.”

Art. 3 van de betreffende overeenkomst luidt (onder andere) als volgt:

“[…] Beëindiging geschiedt uitsluitend door een schrijven gericht aan de Mediator en de andere partij(en). […] Het beëindigen van de Mediation laat de [geheimhoudingsverplichtingen] van de Partijen onverlet.”

Op 4 maart 2015 heeft klaagster een concept-vaststellingsovereenkomst aan verweerster toegezonden. Partijen zijn er uiteindelijk in de mediation niet uitgekomen. Op 10 maart 2015 heeft de mediator per e-mail aan partijen bericht dat zij de mediation afbreekt omdat partijen er niet uitkomen. Vervolgens heeft verweerster een verzoekschrift tot ontbinding ingediend, waarin zij ook mededeling heeft gedaan van wat er in de mediation ter sprake is gekomen. Tevens heeft zij de concept-vaststellingsovereen­komst van 4 maart 2015 in het geding gebracht. Ten slotte heeft verweerster ook de overeenkomst van 6 december 2012 aan het verzoekschrift gehecht.

 

KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in art. 46 Advocatenwet doordat verweerster: de geheimhouding van het mediationtraject heeft geschonden door mededeling te doen van het schikkingsvoorstel dat klaagster gedurende de mediation aan verweersters cliënte heeft gedaan; en heeft gehandeld in strijd met het in de op 6 december 2012 gesloten overeenkomst opgenomen geheimhoudings­beding.

 

BEOORDELING De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld. De klachtonderdelen zullen in het navolgende afzonderlijk worden be­handeld. Ten aanzien van klachtonderdeel a) geldt het volgende. Verweerster was gebonden aan de geheimhoudingsverplichting zoals opgenomen in de NMI mediationovereenkomst die tussen partijen is gesloten De bewoordingen daarvan zijn duidelijk; bovendien is verweerster zelf ook NMI-mediator en mag zij ook op grond daarvan worden geacht de betekenis van de geheim­houdings­plicht (extra) goed te kennen. Partijen moeten er immers op kunnen vertrouwen dat hetgeen zij in het kader van de mediation ter sprake brengen in beginsel geheim blijft. Verweerster meent dat zij reeds ter gelegenheid van de eerste en enige mediationbijeenkomst die zij met haar cliënt heeft bijgewoond een voorbe­houd heeft gemaakt ter zake van de beëindiging van de mediation, omdat het indicatieve bedrag dat in de mediation als mogelijke schikking werd genoemd voor verweersters cliënte onvoldoende was. Het is echter niet vast komen te staan dat de mediator en de werknemer dit aldus hebben moeten begrijpen. Bovendien vermeldt de mediation­overeenkomst uitdrukke­lijk dat beëdiging schriftelijk dient te geschieden en bepaalt Gedragsregel 8 dat belangrijke informatie schriftelijk aan de cliënt moet worden bevestigd. Van een schriftelijke beëindiging zijdens verweersters cliënte is echter geen sprake. Aangenomen moet dan ook worden dat de mediation­overeenkomst eerst bij opzegging door de mediator op 10 maart 2015 tot een einde is gekomen, zodat de concept-vaststellingsovereenkomst die klaagster op 4 maart 2015 aan verweerster heeft gezonden onverkort onder de geheimhoudings­plicht van de mediationovereenkomst valt. Door deze concept-vaststellingsovereenkomst vervolgens bij het verzoekschrift aan de rechter over te leggen heeft verweerster dan ook gehandeld in strijd met deze geheimhoudingsplicht. Daarmee heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond. Ten aanzien van klachtonderdeel b) geldt het volgende. De overeenkomst die op 6 december 2012 is gesloten bepaalt uitdrukkelijk dat daarop slechts onder beperkte omstandigheden in rechte een beroep mag worden gedaan; namelijk slechts indien sprake is van niet-nakoming. Ter zitting heeft verweerster verklaard dat zij de betreffende overeenkomst aan de rechter heeft overgelegd als sfeertekening; (niet)nakoming van de betreffende overeenkomst was echter niet aan de orde. Door deze overeenkomst desondanks in het geding te brengen heeft verweerster gehandeld in strijd met de bepalingen daarvan, zonder dat zij heeft kunnen aantonen dat zulks voor haar cliënt onontbeerlijk was. Daarmee heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel b) is tevens ge­grond.

 

MAATREGEL De raad acht, alles in aanmerking nemende, de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond; legt verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op

.

 

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. S. van Andel, A. de Groot, G. Kaaij, E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. M.J.E. van den Bergh als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 augustus 2015.

 

 

griffier    voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 augustus 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

klaagster verweerster

en per gewone post aan:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

verweerster de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl