Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:59

Zaaknummer

R. 4687/14.271

Inhoudsindicatie

Klacht is ontvankelijk. De klacht is ingediend binnen de driejaarstermijn. Niet is gebleken dat verweerder moeilijkheden heeft ondervonden ten gevolge van het feit dat klager ruim 2,5 jaar heeft gewacht met het indienen van de klacht dan wel dat verweerder zich niet meer adequaat tegen de klacht heeft kunnen verweren

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klager heeft geen althans onvoldoende omstandigheden gesteld, en deze zijn ook niet uit de stukken in het dossier gebleken, op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld

Inhoudsindicatie

Voor zover klager meent dat verweerder de hoger beroepsprocedure niet voortvarend heeft aangepakt, lag het op de weg van (de advocaat van) klager om verweerder termijnen te stellen waarbinnen hij gedwongen zou worden voort te procederen. Verweerder heeft  in het belang van zijn cliënte de zaak zo aangepakt en dat stond hem in de gegeven omstandigheden vrij.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 10 december 2014 met kenmerk K152 2014, door de raad ontvangen op 11 december 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft klagers voormalig werkgever in eerste aanleg en in hoger beroep bijgestaan naar aanleiding van klagers vordering tot betaling van achterstallig salaris, provisie en aanverwante zaken.

1.3 Het Gerechtshof Arnhem heeft in een tussenarrest van 10 mei 2011 partijen in de gelegenheid gesteld nadere stukken te overleggen.

1.4 Bij akte van 8 november 2011 heeft verweerder namens zijn cliënte stukken overgelegd.

1.5 In hoger beroep is geen vonnis gewezen vanwege het faillissement van klagers voormalig werkgever.

1.6 Bij e-mail en brief van 16 mei 2014 heeft klager een klacht tegen verweerder bij de deken ingediend.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a. in hoger beroep bij brief van 5 oktober 2011 en akte van 8 november 2011 onjuiste en valse salaris- en provisiespecificaties en rekening-courantafschriften in het geding heeft gebracht;

b. in rechte ten onrechte heeft gesteld dat hij niet over de originele specificaties kon beschikken wegens een wijziging in het computersysteem bij zijn cliënte, terwijl de juiste specificaties in eerste aanleg in het geding zijn gebracht en

c. na het instellen van het hoger beroep de procedure meer dan 2,5 jaar heeft aangehouden om vervolgens onjuiste specificaties in het geding te brengen.

 

3 BEOORDELING

3.1 De voorzitter ziet aanleiding de klachtonderdelen gezamenlijk dan wel in onderlinge samenhang te beoordelen.

3.2 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij is door het Hof van Discipline in uitspraken op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden.

3.3 De klacht is ingediend binnen de driejaarstermijn. Niet is gebleken dat verweerder moeilijkheden heeft ondervonden ten gevolge van het feit dat klager ruim 2,5 jaar heeft gewacht met het indienen van de klacht dan wel dat verweerder zich niet meer adequaat tegen de klacht heeft kunnen verweren. De klacht is derhalve ontvankelijk.

3.4 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

3.5 In hoger beroep heeft verweerder als advocaat van klagers voormalig werkgever bij akte van 8 november 2011 specificaties betreffende klagers rekening-courantverhouding en salaris overgelegd, die volgens klager onjuist zijn. Klager heeft gesteld  dat uit de in eerste aanleg overgelegde specificaties en/of stukken blijkt dat het om vervalsingen gaat alsmede dat hij over deze gang van zaken strafrechtelijke aangifte heeft gedaan. Gelet op de strafrechtelijke aangifte is het aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of er sprake is van een strafbaar feit respectievelijk of vervolging opportuun is, waarna het eindoordeel aan de strafrechter is. De tuchtrechter heeft daarbij geen taak of bevoegdheid.

3.6 De klacht heeft betrekking op de stukken, die bij akte van 8 november 2011 door verweerder voor zijn cliënte in het geding zijn gebracht, in het bijzonder op specificaties van rekening-courant verhoudingen samenhangend met klagers salaris. In de akte van 8 november 2011 van verweerder wordt onder 4 het volgende gesteld:

“Naar aanleiding van de door uw Hof verzochte documenten heeft F. (red.) haar administratie doorzocht. Zij is tot de conclusie gekomen dat zij niet meer alle verzochte documenten in kopie kan overleggen. Dit wordt veroorzaakt door de ingebruikneming van een nieuw automatiseringssysteem. Voor zover te herleiden zijn de rekening-courantoverzichten opnieuw uitgedraaid. Helaas zijn de oorspronkelijke rekening-courantoverzichten niet terug te vinden. Een separate urenadministratie is eveneens niet gevonden. De salarisstroken zijn teruggehaald.”

3.7 Verweerder heeft onweersproken gesteld dat zijn cliënte aan de vorige advocaat heeft meegedeeld dat de oorspronkelijke salarisspecificaties en de specificaties betreffende de rekening-courant niet beschikbaar waren wegens het in gebruik nemen van een nieuw computersysteem. Klager heeft deze gang van zaken weliswaar gemotiveerd ontkend en betwist, maar bij gebreke van schriftelijke stukken waaruit dat blijkt, is niet komen vast te staan dat de stelling van verweerder onjuist was, althans dat verweerder behoorde te weten dat er geen sprake was van een gewijzigd computersysteem. Het enkel feit dat klager de stelling betreffende het nieuwe computersysteem onjuist en niet waarschijnlijk acht, kan zonder nadere onderbouwing niet tot de vaststelling leiden dat deze stelling onjuist is.

3.8 De rekening-courantoverzichten over de maanden juni, juli en augustus 2007 zoals die gevoegd zijn bij de akte van 8 november 2011 verschillen van de als bijlagen bij de brief van 3 december 2007 van verweerder aan klagers toenmalige advocaat gevoegde rekening-courantoverzichten. Verweerder had van die verschillen op de hoogte dienen te zijn, maar hij heeft zich daarover niet uitgelaten in de betreffende akte aan het Gerechtshof Arnhem. De aan klager uit te keren bedragen zijn op de specificaties gevoegd bij de akte echter hoger dan die op de bij de brief van 3 december 2007 gevoegde specificaties. Niet valt dus in te zien op welke wijze klager door de specificaties zoals bij de akte van 8 november 2011 zijn overgelegd in zijn belang is geschaad.

3.9 De zinsnede “De salarisstroken zijn teruggehaald.” impliceert dat het wat het de salarisstroken betreft gaat om exemplaren die overeenstemmen met de oorspronkelijke salarisstroken. Op basis van de tegenstrijdige stellingen van klager en verweerder kan evenwel niet worden vastgesteld dat die salarisstroken onjuist zijn en dat verweerder daarvan op de hoogte was of diende te zijn.

3.10 Voor zover klager meent dat verweerder de hoger beroepsprocedure niet voortvarend heeft aangepakt, lag het op de weg van (de advocaat van) klager om verweerder termijnen te stellen waarbinnen hij gedwongen zou worden voort te procederen. Verweerder heeft mogelijk in het belang van zijn cliënte de zaak zo aangepakt en dat stond hem in de gegeven omstandigheden vrij.

3.11 Klager heeft geen althans onvoldoende omstandigheden gesteld, en deze zijn ook niet uit de stukken in het dossier gebleken, op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

3.12 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 10 januari 2015.

griffier  voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 13 januari 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.       

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen  klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.

a