Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:118

Zaaknummer

15-81

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat over bovenmatig declareren is kennelijk ongegrond resp. kennelijk niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop.

Uitspraak

Beslissing van 24 juni 2015

in de zaak 15-81

naar aanleiding van de klacht van:

De heer [naam]

[adres]

klager

tegen:

mr.[naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 21 mei 2015 met kenmerk K 14/124 door de raad ontvangen op 26 mei 2015, en van de stukken die zijn vermeld op de in die brief beschreven bevindende inventarislijst en zijn genummerd van 1 tot en met 19.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.2    Verweerder heeft klager van 7 november 2000 tot  begin 2002 als advocaat bijgestaan in een civielrechtelijk geschil tussen klager en [naam wederpartij] B.V. Ook een kantoorgenoot van verweerder heeft werkzaamheden in het dossier van klager verricht.

1.3    Het kantoor van verweerder heeft voor de door verweerder en zijn kantoorgenoot verrichte werkzaamheden drie declaraties, d.d. 21 december 2000,  4 mei 2001 en  22 juni 2001 aan verweerder gestuurd. Deze declaraties beliepen in totaal een bedrag van fl. 33.146,62 ofwel € 15.041,28.

1.4    Een deel van deze declaraties, te weten een bedrag van € 7.329,64, was begin 2004 nog onbetaald. Op 24 mei 2004 heeft er een bespreking plaatsgevonden over de openstaande declaraties. Klager en het kantoor van verweerder zijn toen overeengekomen dat klager uiterlijk op 30 juni 2004 een bedrag van € 5.000,-- aan het kantoor van verweerder zou betalen waartegenover het kantoor van verweerder het resterende bedrag alsmede de door klager aan het kantoor verschuldigde rente en kosten zou kwijtschelden. Deze afspraak is vastgelegd in een brief van 25 mei 2004 van verweerder aan klager.

1.5    Klager heeft het bedrag van € 5.000,-- niet tijdig betaald. Het kantoor van verweerder heeft klager in rechte betrokken ter incassering van het nog openstaande deel van de declaraties. In deze procedure is door het kantoor aanspraak gemaakt op een bedrag van € 5.000,--. Bij – onherroepelijk - vonnis van 12 september 2005 is de vordering van het kantoor van verweerder toegewezen door de kantonrechter. Klager is in de kosten van de procedure veroordeeld.

1.6    Na betekening van het vonnis heeft klager een bedrag van € 1.344,-- aan het kantoor van verweerder betaald.

1.7    Bij brief van 3 oktober 2014 heeft klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend.

1.8    Bij brief van 23 oktober 2014 heeft verweerder verweer gevoerd.

1.9    Op 3 december 2014 is er ten laste van klager executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Rabobank door het kantoor van verweerder.

1.10    Klager heeft brieven ontvangen op 15 december 2014 en van 25 januari 2015 en 21 februari 2015 aan de deken gericht. Bij brief van 16 april 2015 reageert verweerder. Op de suggestie van de deken om het aanbod van verweerder (alsnog een betalingsregeling) in overweging te nemen reageert klager dat hij wel een finale kwijting wil. Dat is, meldt verweerder, voor hem niet acceptabel.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

    bovenmatig te declareren.

2.2    Ter toelichting op het verwijt stelt klager dat verweerder het gehanteerde uurtarief heeft vermeerderd met kantoorkosten en BTW zonder dat dit is afgesproken. Voorts stelt klager dat het bedrag dat verweerder totaal in rekening heeft gebracht te hoog is en dat verweerder zonder klagers instemming en zonder hem erop te wijzen dat daar kosten aan verbonden zouden zijn, een tweede advocaat werkzaamheden heeft laten verrichten in zijn dossier. Tot slot geeft klager aan dat de hoogte van de thans nog openstaande factuur onjuist is en dat het onbehoorlijk is dat verweerder de incassoprocedure voortzet en beslag heeft laten leggen.

3    VERWEER

3.1    Het verweer komt, voor zover nodig, aan de orde bij de bespreking van de klacht.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.3    In het (oude) tuchtrecht voor advocaten, dat op deze klacht van toepassing is, gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten volgens vaste jurisprudentie van het hof van discipline twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter nog moet verantwoorden over zijn optreden van destijds.

4.4    Klager klaagt in oktober 2014 over de wijze waarop verweerder zijn opdracht heeft uitgevoerd en daarvoor heeft gedeclareerd in 2000/2001. Gelet op dit lange tijdsverloop is de klacht kennelijk niet ontvankelijk. Het feit dat klager nu, na zoveel jaren, nog met de oude declaraties wordt geconfronteerd maakt dit niet anders. Hier komt nog bij dat de tuchtrechter volgens vaste jurisprudentie niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten.  Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld, zoals een civiele procedure. In het onderhavige geval ís deze weg ook bewandeld en heeft de kantonrechter op 12 september 2005 een – inmiddels onherroepelijke - uitspraak gedaan over de bezwaren die klager thans opnieuw te berde brengt. Het is niet aan de tuchtrechter om deze bezwaren nog een keer te beoordelen.

4.5    Voor zover klager klaagt over de beslaglegging betreft dat recenter handelen van verweerder. Gelet op het langdurig uitblijven van betaling stond beslaglegging verweerder vrij. Omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn gesteld nog gebleken. De klacht hierover is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

Wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 24 juni 2015.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 juni 2015 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

•    klager

en per gewone post aan:

•    verweerder

•    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

•    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten