Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-02-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:27

Zaaknummer

R. 4585/14.170

Inhoudsindicatie

Klachten over de behandeling van een cassatieberoep in november 2010, ingediend in maart 2014. De voorzitter verklaart de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond. Het verzetschrift wordt te laat door de griffier van de raad ontvangen. Verzet niet-ontvankelijk.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 18 augustus 2014, door de raad ontvangen op 18 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 16 september 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad klachtonderdeel a als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen en de klachtonderdelen b en c als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is op 17 september 2014 aan partijen verzonden.

1.3 Bij brief van 30 september 2014, door de raad ontvangen op 2 oktober 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 februari 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder. Na een schorsing van de behandeling voor beraad heeft de raad meegedeeld direct uitspraak te zullen doen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft namens klager op 30 november 2010 cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 31 augustus 2010.

2.3 Na behandeling ter zitting van 21 juni 2013 heeft de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van artikel 81 lid 1 RO. 

2.4 Bij e-mail van 12 maart 2014 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder:

a. dat hij in de zaken met kenmerk: EHRM 326/11, HR C10/0538 en Crvb 096303/6304 heeft geweigerd aan klagers verzoek te voldoen om stukken uit de betreffende dossiers aan klager te verstrekken en dat hij klagers belangen in de verschillende zaken niet naar behoren heeft behartigd;

b. dat hij zich heeft onttrokken in de cassatiezaak, waardoor de zogenoemde ‘Borgersbrief’ van de hand van klager zelf niet door de Hoge Raad is geaccepteerd;

c. de wijze waarop verweerder het procesdossier aan de Hoge Raad heeft aangeleverd en dat dit tot gevolg heeft dat het cassatieberoep is afgewezen. Ter toelichting op zijn klacht heeft klager een afschrift meegestuurd van de conclusie van de Advocaat-Generaal (hierna AG) bij de Hoge Raad. In de tweede voetnoot heeft de AG gemeld:

“Ik veroorloof mij op te merken dat het aangeleverde procesdossier zijdens klager (red.) […] bijzonder ontoegankelijk en onvolledig is. Zo ontbreekt uit de eerste aanleg een aantal processtukken en dat geldt ook voor de appeldagvaarding, terwijl wel een aantal stukken en uitspraken uit andere procedures is gefourneerd, zonder dat dat (kenbaar) producties betreffen uit de onderhavige procedure. Dat alles geschiedt ook nog eens in een volkomen ontoegankelijke en onnavolgbare volgorde. Dit is geen voorbeeld dat navolging verdient.”

Klager vermeldt dat de Hoge Raad als gevolg hiervan arrest heeft gewezen op een onvolledig dossier en verzoekt om herziening van de zaak.

3.3 Het verzet is niet nader gemotiveerd.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzet oordeelt de raad als volgt.

5.3 De beslissing van de plaatsvervangend voorzitter is blijkens het dossier  aangetekend en per gewone post aan klager verzonden op 17 september 2014. In die brief is klager er op  gewezen dat hij, indien hij zich met de beslissing niet kon verenigen, daartegen binnen veertien dagen na dagtekening van die brief, schriftelijk verzet kon aantekenen bij de raad aan het in die brief vermelde adres. Daarbij is tevens vermeld dat de eerste dag van de termijn van veertien dagen de dag is volgend op de dag van verzending van het afschrift en dat het verzetschrift uiterlijk op de 14e dag in het bezit dient te zijn van de griffier van de raad. Aan het slot van de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter is eveneens vermeld dat binnen veertien dagen na de verzending van de uitspraak verzet kan worden ingesteld, waarbij eveneens uitdrukkelijk is vermeld dat een verzetschrift uiterlijk op de veertiende dag na die verzending in het bezit dient te zijn van de griffier van de raad.

5.4 Blijkens de stukken is het verzetschrift van klager ontvangen op 2 oktober 2014. Het verzet is derhalve niet ingesteld binnen de vorenbedoelde termijn van veertien dagen. Het verzet is daarom niet-ontvankelijk, waarbij de raad opmerkt dat bij de behandeling van het verzet niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel ten aanzien van de ontvankelijkheid nopen. Uit het dossier blijkt dat de aangetekend verzonden beslissing van de plaatsvervangend voorzitter is teruggekomen, daar deze niet door klager is afgehaald. Dit is een omstandigheid die voor risico van klager komt.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet niet-ontvankelijk.

 

Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. T. Hordijk, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2015.

 

 griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 12 februari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.