Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-02-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:65

Zaaknummer

R. 4717/15.27

Inhoudsindicatie

Een advocaat kan niet worden verplicht iemand bij te staan in een “kansloze” zaak. Gelet hierop stond het verweerster vrij, na het geven van een negatief cassatieadvies, geen cassatie voor klaagster in te stellen. 

Inhoudsindicatie

Van een advocaat kan niet worden verlangd dat deze kosteloos het dossier bestudeert en adviseert. Klaagster dient de aan haar opgelegde eigen bijdrage dan aan ook aan verweerster te voldoen. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat het aan klaagster te wijten is dat de peiljaarverlegging door de Raad voor Rechtsbijstand is afgewezen, zodat verweerster op dit punt evenmin kan worden verweten dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 29 januari 2015 met kenmerk K261 2014, door de raad ontvangen op 29 januari 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerster heeft klaagster geadviseerd met betrekking tot het instellen van cassatieberoep tegen de beschikking van 13 mei 2014 van het Gerechtshof Amsterdam.

1.3 Op 6 juni 2014 heeft een intakegesprek plaatsgevonden.

1.4 Op 16 en 17 juni 2014 is er uitvoerig telefonisch overleg geweest.

1.5 Bij brief van 24 juni 2014 heeft verweerster klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd waarin zij stelt dat klaagster haar de opdracht heeft gegeven te onderzoeken of het mogelijk is cassatie in te stellen tegen de beschikking van 13 mei 2014.

1.6 Bij brief van 26 juni 2014 heeft verweerster klaagster een negatief cassatieadvies doen toekomen en heeft zij klaagster voorts bericht dat zij geen cassatieberoep namens klaagster zal instellen.

1.7 Bij brief van 25 september 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat zij slechts een cassatieadvies heeft uitgebracht, maar heeft geweigerd cassatieberoep in te stellen. Tevens meent klaagster dat verweerster geen toevoeging had mogen aanvragen, althans geen vergoeding voor haar werkzaamheden had mogen ontvangen, nu zij geen cassatieberoep heeft ingesteld.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerster geeft aan dat klaagster zich op 6 juni 2014 tot haar heeft gewend met het verzoek cassatie in te stellen tegen de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 13 mei 2014.

3.2 Op 6 juni 2014 heeft een intakegesprek plaatsgevonden. Klaagster heeft verweerder toen opdracht gegeven in cassatie te gaan. Verweerster geeft aan dat zij klaagster tijdens het intakegesprek heeft uitgelegd dat zij als cassatieadvocaat in eerste instantie alleen kan onderzoeken of de zaak zich inhoudelijk voor cassatie leent. Verweerster heeft klaagster te kennen gegeven dat zij niet kon toezeggen dat zij daadwerkelijk cassatie voor haar zou instellen. Omdat verweerster er niet zeker van was dat klaagster haar begreep heeft zij de processtukken vast van haar ingenomen en heeft zij toegezegd later met klaagster telefonisch contact op te nemen, waarbij zij er voor zou zorgen dat er iemands bij aanwezig zou zijn die de Spaanse taal machtig was. Verweerster heeft aan klaagster meegedeeld vast een toevoeging voor haar aan te vragen.

3.3 Vervolgens is op 16 en 17 juni 2014 uitvoerig telefonisch overleg met klaagster geweest, in het bijzijn van een advocaat die de Spaanse taal spreekt. Verweerster heeft klaagster toen te kennen gegeven dat zij eerst het dossier, de wetgeving en de rechtspraak zou moeten bestuderen om haar te kunnen adviseren.  Verweerster heeft klaagster er bij die gelegenheid nogmaals op gewezen dat zij eerst een advies uit diende te brengen alvorens zij überhaupt cassatie zou kunnen instellen. Ook heeft verweerster met klaagster gesproken over de eigen bijdrage. Met betrekking tot de eigen bijdrage zou klaagster volgens verweerster peiljaarverlegging aanvragen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Verweerster heeft klaagster er meerdere malen op gewezen dat zij er vanuit ging dat klaagster zelf deze stukken bij de Raad voor Rechtsbijstand zou aanleveren.

3.4 Verweerster heeft klaagster vervolgens op 26 juni 2014 haar cassatieadvies gestuurd. Omdat verweerster klaagster negatief had geadviseerd omtrent het instellen van cassatie heeft zij geen cassatie voor klaagster ingesteld.

3.5 Verweerster is van mening dat klaagster gehouden blijft haar de vastgestelde eigen bijdrage te betalen. Dat de eigen bijdrage wellicht hoger is dan klaagster kan betalen is volgens verweerster aan haar zelf te wijten, nu klaagster heeft nagelaten de stukken waar de Raad voor Rechtsbijstand in verband met de peiljaarverlegging om had verzocht bij hen aan te leveren.

 

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Uit de stukken volgt dat door de Raad voor Rechtsbijstand aan klaagster een eigen bijdrage is opgelegd van € 461,-- en dat haar verzoek tot peiljaarverlegging, als gevolg van het uitblijven van het aanleveren van nadere stukken, is afgewezen. Verder kan uit de stukken worden opgemaakt dat verweerster klaagster op 24 juni 2014 heeft bericht dat klaagster haar de opdracht heeft verstrekt te onderzoeken of het mogelijk is om cassatie in stellen tegen de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 13 mei 2014. Op 26 juni 2014, volgens verweerster abusievelijk gedateerd op 24 juni 2014, heeft verweerster klaagster negatief geadviseerd omtrent het instellen van cassatie. In deze brief heeft verweerster klaagster te kennen gegeven dat dat betekent dat zij geen cassatie voor klaagster zou instellen.

4.3 Op grond van artikel 12 van de Verordening Vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur mag een cassatieadvocaat geen cassatieberoep instellen zonder dat klaagster over onder meer de kansen is geadviseerd. Dit om te voorkomen dat cassatie wordt ingesteld op ontoereikende gronden. Dat verweerster eerst cassatieadvies heeft uitgebracht is, gelet op de genoemde bepaling, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, integendeel. Dat verweerster vervolgens heeft geweigerd cassatieberoep in te stellen is evenmin klachtwaardig. Een advocaat is in relatie tot zijn cliënt verantwoordelijk voor de behandeling van de zaak. Een advocaat kan niet worden verplicht iemand bij te staan in een “kansloze” zaak. Gelet hierop stond het verweerster vrij, na het geven van een negatief cassatieadvies, geen cassatie voor klaagster in te stellen.

4.4 Van een advocaat kan niet worden verlangd dat deze kosteloos het dossier bestudeert en adviseert. Klaagster dient de aan haar opgelegde eigen bijdrage dan aan ook aan verweerster te voldoen. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat het aan klaagster te wijten is dat de peiljaarverlegging door de Raad voor Rechtsbijstand is afgewezen, zodat verweerster op dit punt evenmin kan worden verweten dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld.

4.5 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond  verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr.  C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 12 februari 2015.

griffier  voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 13 februari 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.