Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:84

Zaaknummer

R. 4732/15.42

Inhoudsindicatie

De klacht van klager sub 1 is kennelijk niet-ontvankelijk nu hij niet, althans onvoldoende heeft gemotiveerd in welk belang hij rechtstreeks is of kan worden getroffen. Uit het dossier blijkt ook niet dat hij op basis van een andere grond belang heeft bij een tuchtrechtelijke klacht tegen verweerder is

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij als advocaat geen zaken voor klager sub 2 behartigd heeft waarbij K BV als wederpartij of anderszins was betrokken. Klager sub 2 is kennelijk niet-ontvankelijk voor zover de klacht ziet op het optreden van verweerder in de zaken tussen K BV en C BV. De voorzitterordeelt dat de uitspraak van het  Hof van Discipline van 1 november 1999, nr. 2815, op welke uitspraak klager sub 2 zich beroept niet van toepassing in deze kwestie.

Inhoudsindicatie

 Voor het overige verklaart de voorzitter de klacht van klager sub 2 kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 18 februari 2015 met kenmerk K024 2015 bm/ab, door de raad ontvangen op 19 februari 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder is in de periode van 2000 tot en met 2005 advocaat geweest van klager sub 2.

1.3 Bij beslissingen van respectievelijk 7 september 2010 en 18 april 2011 zijn de klachten van klager sub 2 tegen verweerder door de (voorzitter van de) Raad van Discipline ongegrond verklaard.

1.4 Klager sub 2 heeft K BV in september 2014 in rechte betrokken ter verkrijging  van schadevergoeding op grond van de stelling – zakelijk samengevat – dat   K BV onrechtmatig jegens klager sub 2 heeft gehandeld door de door klager  sub 2 van C BV gehuurde kassencomplexen in 2008 zonder titel in gebruik te  hebben genomen of te hebben gesloopt.

1.5 In die betreffende procedure heeft verweerder zich namens K BV als advocaat gesteld.

1.6 Bij brief van 19 september 2014 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder zijn klagers van mening dat het verweerder niet vrij staat om voor K BV tegen klager sub 2 op te treden.

2.2 Klagers verwijten verweerder voorts dat door zijn handelen klager sub 2 zijn bedrijf is kwijtgeraakt en ten onrechte aan K BV, ten laste van C BV, een schadevergoeding is toegekend. Klagers stellen dat verweerder met de incasso van die vordering van K BV niet voortvarend te werk is gegaan.

2.3 Voorts stellen klagers dat klager sub 2 ten gevolge van de omstandigheid dat verweerder door zijn dubieuze praktijken C BV heeft leeggehaald niet in staat is een aan hem, klager sub 2, toegekende schadevergoeding van € 1.632.286,-- vermeerderd met rente op C BV te verhalen.

2.4 Toen de huidige advocaat van klager sub 2, mr. K, de bestuurders van C BV aansprakelijk had gesteld, bleek verweerder zich als advocaat van een van de bestuurders van C BV te stellen. Uit de omstandigheid dat verweerder thans optreedt tegen een voormalige wederpartij van zijn cliënte leiden klagers af dat er destijds in het geschil tussen C BV en K BV afspraken zijn gemaakt ter verkrijging van financieel gewin en benadeling van klager sub 2.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder meent dat klagers geen belang hebben bij de klacht. Aangezien K BV geen verdere incassokosten wenste te maken, is jegens C BV genoegen genomen met het toegewezen bedrag volgens een proces-verbaal in de renvooiprocedure. Verweerder heeft betwist dat C BV en K BV afspraken hebben gemaakt over een beperking van de incasso. Aangezien er inmiddels meer dan drie jaar zijn verstreken kan daarover niet meer worden geklaagd.

3.2 Verweerder heeft erkend dat hij gevolg heeft gegeven aan het verzoek van een bestuurder van C BV als advocaat op te treden naar aanleiding van een schrijven van mr. K.

3.3 Verweerder is van mening dat het hem vrij staat voor K BV in de procedure tegen klager sub 2 op te treden, nu de tot 2004 door verweerder voor klager sub 2 behandelde zaken geen verband houden met de thans voor K BV te voeren procedure tegen klager sub 2. Verweerder wijst er voorts op dat het voor klagers al op 5 juni 2008 bekend was dat hij de belangen van K BV behartigde. In dat kader heeft verweerder verwezen naar een brief van 5 juni 2008 aan de opvolgend advocaat van klager sub 2.

3.4 Verweerder heeft betwist dat C BV na “dubieuze handelingen” van zijn kant is leeggehaald.

 

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Klacht klager sub 1 geen rechtstreeks eigen belang klacht

4.2 De Advocatenwet heeft niet een klachtrecht in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang getroffen is of kan worden. Klager sub 1 heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd in welk belang hij rechtstreeks is of kan worden getroffen. Uit de stukken is niet gebleken dat klager sub 1 een (voormalig) cliënt is van verweerder of wederpartij is (geweest) van een (voormalig) cliënt van verweerder. Aangezien uit het dossier ook niet blijkt dat klager sub 1 op basis van een andere grond belang heeft bij een tuchtrechtelijke klacht tegen verweerder is de klacht namens klager sub 1 kennelijk niet-ontvankelijk.

Klacht klager sub 2 gedeeltelijk rechtstreeks eigen belang bij klacht

4.3 Klager sub 2 is geen partij in de procedure(s) tussen K BV en C BV. Indien verweerder als advocaat in de procedures tussen K BV en C BV onjuistheden heeft gesteld of bij zijn bijstand aan K BV niet voortvarend te werk zou zijn gegaan, is het aan K BV of C BV daarover te klagen. Klager sub 2 heeft bij het optreden van verweerder als advocaat van K BV in die procedures geen belang bij een tuchtrechtelijke klacht tegen verweerder. Indien en voor zover klager van oordeel is dat verweerder jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, is het oordeel daarover aan de civiele rechter. De tuchtrechter heeft daarbij geen taak.

4.4 Het staat een advocaat vrij een opdracht te aanvaarden van een bestuurder van een (voormalige) wederpartij van een cliënt tegen een derde. Er zijn derhalve geen tuchtrechtelijke bezwaren tegen het optreden van verweerder voor een bestuurder van C BV. Ook ten aanzien van dit onderdeel van de klacht heeft klager sub 2 geen belang. Een wederpartij kan ter zake niet met succes klagen, dat kan alleen C BV of de bestuurder van C BV.

4.5 Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij als advocaat geen zaken voor klager sub 2 behartigd heeft waarbij K BV als wederpartij of anderszins was betrokken. Deze omstandigheid is van belang voor de uitleg van de uitspraak van het Hof van Discipline van 1 november 1999, nr. 2815, op welke uitspraak klager sub 2 zich beroept. In de zaak waarop de uitspraak van het Hof van Discipline betrekking heeft, treedt de betreffende advocaat na advisering van klager in een zaak tegen een gemeente, op voor diezelfde gemeente in een zaak, die nauw verwant is aan de zaak waarin hij eerder klager had geadviseerd. In die kwestie heeft het Hof overwogen: “Een rechtzoekende mag en moet erop vertrouwen dat zijn advocaat of één van diens kantoorgenoten niet ook de tegenstrijdige belangen van zijn wederpartij behartigt of in een later stadium gaat behartigen, ook niet als de rechtzoekende intussen geen cliënt meer is van het kantoor. Dit is een zo essentiële regel dat daarop, anders dan de raad heeft overwogen, geen uitzonderingen zijn toegestaan. …”  Verweerder heeft klager sub 2 vóór zijn optreden voor K BV niet geadviseerd of bijgestaan in een zaak tegen K BV. Om die reden is voornoemde uitspraak van het Hof van Discipline niet van toepassing in deze kwestie.

4.6 Volgens gedragsregel 7 lid 4 is het de advocaat niet toegestaan tegen een cliënt van hem of een kantoorgenoot op te treden. Deze regeling kan slechts uitzonderling lijden, indien is voldaan aan de drie cumulatieve voorwaarden genoemd in het vijfde lid van regel 7. Deze voorwaarden houden in dit geval voor verweerder en klager sub 2 in dat:

- de aan verweerder door klager sub 2 toevertrouwde belangen niet dezelfde kwestie betreffen ten aanzien waarvan K BV door hem werd bijgestaan, de toevertrouwde belangen ook geen verband hielden of houden met die kwestie en een daarop uitlopende ontwikkeling evenmin aannemelijk is,

- verweerder niet beschikt over vertrouwelijke informatie van welke aard dan ook afkomstig van klager sub 2, dan wel zaaksgebonden informatie of informatie betreffende het bedrijf van klager sub 2, die van belang kan zijn in de zaken tegen klager en

- ook overigens niet van redelijke bezwaren is gebleken aan de zijde van klager.

4.7 Beslissend is dat de advocaat zich niet in de situatie mag begeven, waarin hij de kans loopt ten koste van zijn cliënt (in casu klager sub 2) in een belangen conflict te geraken. Daarnaast moet de cliënt er op kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming, die de cliënt ter beschikking heeft gesteld, niet op enig moment tegen hem wordt gebruikt.

4.8 De zaak van K BV tegen klager sub 2   betreft een andere zaak dan die waarin verweerder klager sub 2 in het verleden heeft bijgestaan en een op samenhang uitlopende ontwikkeling wordt niet aannemelijk geacht.

4.9 Klager sub 2 heeft niet gesteld, noch is uit het dossier gebleken dat verweerder door zijn bijstand aan klager sub 2 in de periode 2000 tot en met 2004 beschikt over vertrouwelijke informatie van welke aard dan ook of aan de zaak klager sub 2-K BV of klager sub 2-C BV gebonden informatie die in de zaken voor K BV tegen klager sub 2 van belang kan zijn.

4.10 De omstandigheid dat klager sub 2 mede ten gevolge van de koopovereenkomst tussen K BV en C BV en de ontwikkelingen daarna (mogelijk) in zijn belang is geschaad, is geen, althans onvoldoende grond om aan te nemen dat er sprake is van een redelijk bezwaar van klager sub 2 tegen het optreden van verweerder voor K BV en C BV tegen hem. De gevolgen van aan K BV verleende bijstand in de zaken tegen C BV hadden zich ook kunnen voordoen als K BV door een andere advocaat dan verweerder was bijgestaan. Die gevolgen staan los van de eerder door verweerder aan klager sub 2 verstrekte bijstand.

4.11 Nu klager sub 2 en verweerder tegengestelde verklaringen geven ten aanzien van het voorgevallene kan, ook in samenhang bezien met de inhoud van de brief van 29 oktober 2014 van de notaris, niet worden vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld met betrekking tot de totstandkoming van de koopovereenkomst van 19 januari 2008. In het dossier bevinden zich immers geen stukken waaruit de juistheid van het standpunt van klager sub 2 blijkt. Bedoelde brief van de notaris van 29 oktober 2014 levert de vereiste onderbouwing hiervoor niet.

4.12 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht van klager sub 1 kennelijk niet-ontvankelijk verklaren en van klager sub 2 eveneens, voor zover de klacht ziet op optreden van verweerder in de procedure tussen K BV en C BV. De klacht van klager sub 2 zal voor het overige door de voorzitter kennelijk ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht van klager sub 1 kennelijk niet-ontvankelijk en van klager sub 2 kennelijk niet-ontvankelijk voor zover de klacht ziet op het optreden van verweerder in de zaken tussen K BV en C BV. Voor het overige verklaart de voorzitter de klacht van klager sub 2 kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 18 maart 2015.

griffier  voorzitter

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 20 maart 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers 

en per gewone post aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.